Uitspraak 202204942/1/A3


Volledige tekst

202204942/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Bloemendaal,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 12 juli 2022 in zaak nr. 21/4870 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Bloemendaal.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2021 heeft de burgemeester een aanlijn- en muilkorfgebod voor onbepaalde tijd opgelegd voor Sjef, de hond van [appellant].

Bij besluit van 9 augustus 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 maart 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. Y. Wong, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door A. Jager, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], als partij gehoord. M. Meijer, kynologisch gedragstherapeut, is als deskundige op de zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Deze zaak gaat over het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod voor Sjef, de hond van [appellant]. In hoger beroep is in geschil of de burgemeester het aanlijn- en muilkorfgebod mocht opleggen op grond van artikel 2:59, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van Bloemendaal 2019 (hierna: APV). Deze bepaling luidt als volgt:

"Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander."

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft gesteld dat Sjef gevaarlijk is in de zin van artikel 2:59, eerste lid, van de APV. De burgemeester heeft het besluit terecht gebaseerd op de op 5 januari 2021 door de politie opgemaakte rapportage. Uit deze rapportage blijkt dat Sjef verwondingen heeft toegebracht aan mens en dier, wat niet valt onder normaal hondengedrag, aldus de rechtbank.

3.       Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester zich  redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het aanlijn- en muilkorfgebod passend en geboden is. In het rapport van gedragstherapeut Meijer van 30 november 2020 staat dat Sjef een gevaar kan vormen voor (kleine) kinderen. Ook staat er dat Sjef aangelijnd moet worden op drukke kinderrijke plaatsen. [appellant] woont vlakbij een hondenlosloopgebied waar ook kinderen komen spelen. Om te voorkomen dat Sjef daar in aanraking komt met kinderen is het van belang dat hij (kort) aangelijnd is. Daarbij komt dat Sjef ook een keer heeft gebeten terwijl hij aangelijnd was. Daarom kon de burgemeester zich ook redelijkerwijs op het standpunt stellen dat een muilkorfgebod passend en geboden is, aldus de rechtbank.

4.       De rechtbank heeft verder geoordeeld dat zowel het aanlijn- als muilkorfgebod voor onbepaalde tijd een proportionele maatregel is voor Sjef. Er bestaat een mogelijkheid de situatie opnieuw te laten beoordelen. De burgemeester heeft hiervoor de voorwaarde gesteld dat Sjef een

risico-assessment ondergaat bij de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Door de mogelijkheid om het gedrag van Sjef opnieuw te laten beoordelen, is de opgelegde maatregel volgens de rechtbank niet disproportioneel. Op de zitting heeft de burgemeester verklaard dat hij ook bereid is om de maatregelen eventueel in tijd te beperken, als aangetoond wordt dat actief met Sjef wordt getraind op contact met andere honden en kinderen, zoals ook is beschreven door Meijer. Deze training gaat verder dan de tot nu gevolgde gehoorzaamheidstraining. Deze voorwaarde draagt bij aan de conclusie dat de lengte van de opgelegde maatregel niet disproportioneel is, aldus de rechtbank.

Gronden en beoordeling hoger beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde de bestuurlijke rapportage van de politie van 5 januari 2021 pas op de zitting aan haar heeft verstrekt.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat de burgemeester de rechtbank in een brief van 10 januari 2022 toestemming heeft verleend om de bestuurlijke rapportage aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft de bestuurlijke rapportage echter pas op de zitting van 10 juni 2022 aan [appellant] verstrekt. Het was aan de rechtbank om de tijdig ingediende op de zaak betrekking hebbende stukken aan [appellant] te vertrekken. Dit heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de relevante inhoud van de bestuurlijke rapportage van 5 januari 2021 die ten grondslag ligt aan het aanlijn- en muilkorfgebod is geparafraseerd in de vooraankondiging van 13 januari 2021 en het besluit van 10 februari 2021. Verder heeft [appellant] voorafgaand aan de hogerberoepsprocedure kennis kunnen nemen van de bestuurlijke rapportage van 5 januari 2021. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] voldoende gelegenheid gehad om adequaat op de inhoud van deze bestuurlijke rapportage te reageren. De omstandigheid dat de rechtbank ten onrechte de bestuurlijke rapportage van 5 januari 2021 niet tijdig aan [appellant] heeft overgelegd heeft in dit geval niet tot gevolg dat de goede procesorde is geschonden. Dit betekent dat het betoog niet slaagt.

6.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zich sinds het incident van 2 oktober 2020 in Bloemendaal, waarbij een meisje gewond raakte, geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan. Niet is gebleken van een lange lijst aan incidenten uit het verleden. De burgemeester heeft Sjef ten onrechte als gevaarlijk aangemerkt, omdat er geen vrees is voor kans op herhaling. Dat er geen recidivegevaar is, blijkt uit verklaringen van gedragsdeskundigen en een gecertifieerd dierenarts, aldus [appellant].

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2261, is het vaste rechtspraak dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of hij een hond gevaarlijk of hinderlijk acht als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de APV. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of de burgemeester redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 5 januari 2021 en de fotorapportage van de politie van 23 oktober 2020 blijkt dat Sjef verwondingen aan een meisje heeft toegebracht. Op de zitting heeft Staatsen-Jongsma, de moeder van het meisje, toegelicht dat het bijtincident ontzettend veel impact op haar dochter heeft gehad. Haar dochter is hierdoor getraumatiseerd en ze heeft een blijvend litteken in haar gezicht aan het bijtincident overgehouden. De Afdeling stelt verder vast dat uit het gedragsrapport van Meijer van 30 november 2020 volgt dat Sjef een gevaar vormt voor kinderen. Meijer schrijft in haar rapport van 30 november 2020 het volgende: "Sjef mag nooit meer alleen zijn als er kleine kinderen in zijn directe omgeving zijn die naar hem toe kunnen komen." In haar gedragsrapport van 10 maart 2021 schrijft Meijer het volgende: "Sjef is een iets onzekere hond naar andere honden. Hij toont in alle testonderdelen onzekerheid, spanning en lichte opwinding en op een paar momenten zien we hem ook op een vriendelijke manier contact maken met de andere hond. Dit zijn korte momenten die hem ook spanning geven. Gedurende de hele test heeft Sjef 1 kort signaal gegeven wat onder angst en onder agressie wordt gezet in het beoordelen van gedrag (verstarring). Dit moment was zeer kort en hij ontspande zelf toen de andere hond weg keek en wegliep. Dit wil zeggen dat Sjef sterk reageert op signalen van de andere honden. Dit is "normale reactie en communicatie" binnen de honden communicatie." Op de zitting is Meijer gehoord als deskundige. Meijer heeft verklaard dat ze bij Sjef een socialisatie deficiëntie heeft geconstateerd. Sjef is pas met zestien weken bij [appellant] komen wonen. In zijn eerste zestien weken woonde Sjef op een boerderij waar hij niet heeft geleerd hoe hij met onbekende honden en kinderen om moet gaan, terwijl dit in deze periode cruciaal is. De Afdeling begrijpt uit de verklaringen van Meijer dat Sjef als gevolg van de niet geslaagde socialisatie onzeker en gespannen is in het bijzijn van onbekende honden en jonge kinderen.

6.3.    De Afdeling stelt vast dat de risico’s van de socialisatie deficiëntie zichtbaar zijn geworden in het gedrag dat Sjef heeft vertoond, in het bijzonder het bijtincident met het meisje. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 5 januari 2021 blijkt ook dat een ander bijtincident de dood van een andere hond tot gevolg heeft gehad. Dat de hond al oud was, waar [appellant] op heeft gewezen, doet volgens de Afdeling niet af aan de ernst van dit bijtincident.

6.4.    Zowel de burgemeester als [appellant] hebben naar voren gebracht dat zich sinds het aanlijn- en muilkorfgebod is uitgevaardigd geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan. Anders dan [appellant] betoogt leidt de Afdeling hier niet uit af dat Sjef geen gevaar vormt voor kinderen en andere honden. Het aanlijn- en muilkorfgebod zijn er nu juist voor bedoeld incidenten te voorkomen en zolang [appellant] zich aan het aanlijn- en muilkorfgebod houdt kunnen zich geen incidenten voordoen. De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de burgemeester dat Sjef nog steeds een gevaar vormt voor kinderen en andere honden. De burgemeester heeft zich naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat Sjef als een gevaarlijke hond in de zin van artikel 2:59, eerste lid, van de APV kan worden aangemerkt. Het betoog slaagt niet.

7.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een aanlijn- en muilkorfgebod voor onbepaalde tijd een disproportionele maatregel is. Hiertoe voert [appellant] het volgende aan. De maatregel kan alleen in duur kan worden ingekort als Sjef een herbeoordeling bij de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht ondergaat en als uit deze herbeoordeling blijkt dat Sjef niet gevaarlijk is. Sjef kan ook op een andere plek een soortgelijke gedragstest ondergaan die wordt uitgevoerd door een andere gedragsbeoordelaar. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de herbeoordeling alleen door de Universiteit Utrecht kan worden verricht. De rechtbank is hieraan voorbijgegaan, aldus [appellant].

7.1.    De burgemeester heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht de enige instantie is die geschikt is voor een herbeoordeling van het gedrag van Sjef. Deze faculteit is gespecialiseerd in het adviseren van overheidsinstanties over het treffen van bestuurlijke maatregelen naar aanleiding van bijtincidenten. De faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht verricht zowel een medische als een gedragskundige beoordeling. Daarbij komt dat particuliere gedragsbeoordelaars niet in staat zijn om een vergelijkbare medische beoordeling te verrichten. De Afdeling volgt de burgemeester in zijn standpunt dat de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, gezien haar specifieke expertise voor gedragsbeoordeling van honden naar aanleiding van bijtincidenten, in dit geval de enige geschikte instantie is die Sjef kan herbeoordelen. Naar het oordeel van de Afdeling is het enkele feit dat er minder vergaande maatregelen mogelijk zijn in dit specifieke geval daarom niet disproportioneel. Het betoog slaagt niet.

8.       [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluitvorming van de burgemeester in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens [appellant] heeft de burgemeester de betrokken belangen niet goed afgewogen. [appellant] heeft dit betoog niet onderbouwd. De Afdeling ziet geen grond om [appellant] in haar betoog te volgen.

9.       Uit wat de Afdeling hierboven heeft overwogen volgt dat de burgemeester een aanlijn- en muilkorfgebod voor onbepaalde tijd heeft mogen opleggen, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld.

Conclusie

10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

11.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dijkshoorn
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024

735-1101