Uitspraak 202306123/3/R2


Volledige tekst

202306123/3/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel, 3e actualisatie" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder andere [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, [verzoeker] en anderen en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2024, waar [verzoeker] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Massali, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en D.F.G. van Nuland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Helmond, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 29 juni 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.

Inleiding

3.       Het plan voorziet in een actualisatie voor het buitengebied van de gemeente Sint-Michielsgestel. Beoogd wordt om een aantal nieuwe ontwikkelingen planologisch in te passen en een aantal gebreken in de verbeelding van concrete bestemmingen te herstellen.

Het beroep van [verzoeker] en anderen richt zich tegen het plandeel dat ziet op het perceel [locatie] in Berlicum. Op dat perceel wordt een rundveehouderij geëxploiteerd. Ook zijn op het perceel bedrijfsgebouwen voor de opslag en stalling van machines en materialen aanwezig. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel" rusten op het perceel de enkelbestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 4". Verder zijn aan het perceel de gebiedsaanduidingen "historisch landschappelijk gebied" en "reconstructiewetzone  - verwevingsgebied" toegekend. [partij] heeft een teeltbedrijf op een andere locatie en is eigenaar van het perceel. Ten behoeve van de lelieteelt wil hij op het perceel een spoelinstallatie, waterbassins en opslag van teeltmateriaal realiseren. Het plan maakt dit mogelijk door het bouwvlak van 1,1 hectare naar 1,5 hectare te vergroten. Ook zijn de functieaanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden teeltbedrijf" en "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan delen van het perceel toegekend.

De woningen van [verzoeker] en anderen zijn op afstanden variërend tussen de 45 en 400 m van het plandeel [locatie] gelegen. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de uitbreidingsmogelijkheden die het plan biedt.

Spoedeisend belang

4.       De voorzieningenrechter stelt vast dat [partij] een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het bouwen van een agrarische loods aan de [locatie] en dat op korte termijn op die aanvraag zal worden beslist. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter zal hierna overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die in de bodemzaak zijn aangevoerd en aan de hand daarvan zal beoordelen of het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt.

Voorlopig rechtmatigheidsbeoordeling

5.       [verzoeker] en anderen betogen dat de uitbreiding van het bouwvlak het mogelijk maakt dat ter plaatse een lelieteeltbedrijf wordt opgericht, waarbij gewasbeschermingsmiddelen zullen worden toegepast. Zij wijzen op de opslag van gewasbeschermingsmiddelen, het wassen van bespoten bollen, de afvoer van vervuild spoelwater en de opslag in niet-overdekte waterbassins. Volgens [verzoeker] en anderen valt niet uit te sluiten dat omwonenden hierdoor aan gewasbeschermingsmiddelen zullen worden blootgesteld.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan geen nieuwe planologische gebruiksmogelijkheden regelt. Ook binnen het bestaande bouwvlak was een teeltbedrijf toegestaan. Het niet-conserverende deel van het bestemmingsplan voorziet alleen in een vergroting van het bouwvlak. De initiatiefnemer is voornemens het perceel grotendeels te bebouwen, zodat daar feitelijk geen teelt van lelies zal plaatsvinden en geen gewasbeschermingsmiddelen zullen worden gebruikt.

5.2.    De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het bestaande bouwvlak en de gronden waarop de uitbreiding van het bouwvlak betrekking heeft, onder het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel" een agrarische bestemming hadden, waar ingevolge artikel 3.1 van de planregels onder meer een agrarische bedrijfsuitoefening, agrarisch gebruik en een grondgebonden bedrijf waren toegestaan. Een agrarisch bedrijf was in artikel 1.11 van de planregels gedefinieerd als een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van, onder meer, het telen of veredelen van gewassen, waaronder onder andere begrepen bloementeelt. Binnen die agrarische bestemming konden de gronden gebruikt worden voor een teeltbedrijf of voor het telen van bloembollen. Het onderhavige bestemmingsplan wijzigt de agrarische bestemming niet, maar voorziet enkel in een uitbreiding van het bouwvlak. Dat neemt niet weg dat de raad dient te beoordelen of de gevolgen van dit plan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden aanvaardbaar zijn.

5.3.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. Het bestaande bouwvlak is ongeveer 1,1 ha groot en grotendeels bebouwd. Binnen dat bouwvlak bevinden zich een aantal stallen waar rundvee wordt gehouden, bedrijfsgebouwen voor opslag en stalling van materiaal, en bedrijfswoningen. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bouwvlak naar 1,5 ha. Deze uitbreiding is ingegeven vanuit de wens van de initiatiefnemer om de bouwmogelijkheden ter plaatse te vergroten. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat extra ruimte nodig is voor onder meer de opslag van fust/kuubkisten en voor de spoelmachines die gebruikt worden voor het wassen van de bloembollen. Hiertoe zal de bestaande loods aan de achterkant worden uitgebreid met een aanbouw. Verder is ruimte nodig voor  waterbassins om het water ten behoeve van de spoelmachines op te slaan. De voorzieningenrechter overweegt dat zowel onder het voorgaande als het huidige planologische regime de mogelijkheid bestond om binnen de agrarische bestemming bloembollen te verbouwen. Het plan is vastgesteld om de bouwmogelijkheden ter plaatse vergroten. Hierdoor is de kans dat op de gronden binnen het bouwvlak bloembollen geteeld gaan worden en gewasbeschermingsmiddelen gebruikt en gespoten gaan worden, niet groter geworden.

Voor zover [verzoeker] en anderen erop hebben gewezen dat op het perceel bloemenbollen zullen worden opgeslagen en gespoeld en dat dit mogelijk gezondheidsrisico’s voor de omgeving met zich brengt, overweegt de voorzieningenrechter dat deze activiteiten inpandig zullen plaatsvinden. Wat de waterbassins betreft volgt uit de ruimtelijke onderbouwing, zoals nader toegelicht op de zitting, dat het water dat nodig is voor het spoelen in de bassins wordt gecirculeerd en opnieuw wordt gebruikt als spoelwater. De achtergebleven bezonken grond wordt aan het eind van het seizoen verwijderd en overeenkomstig de toepasselijke regelgeving teruggebracht naar het perceel van herkomst. [verzoeker] en anderen hebbe geen informatie ingebracht waar uit volgt dat de geplande activiteiten gezondheidsrisico’s voor omwonenden zullen meebrengen. De raad heeft zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat niet aannemelijk is dat dit zodanige effecten voor de omgeving oplevert dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen.

Het betoog slaagt niet.

6.       [verzoeker] en anderen betogen dat de lelieteelt in de nabije omgeving van het plangebied zal intensiveren als gevolg van het bestemmingsplan. Zij wijzen erop dat de initiatiefnemer diverse agrarische gronden in eigendom heeft en dat het aannemelijk is dat door de komst van het teeltbedrijf aan de [locatie], meer bloementeelt in de omgeving zal plaatsvinden. De raad had bij de vaststelling van het plan het voorzorgsbeginsel moeten toepassen en bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dit plan de gevolgen van dit plan op de wijdere omgeving moeten betrekken. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel" was immers niet te voorzien dat deze gronden voor bloementeelt gebruikt zouden gaan worden.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangrenzende gronden aan de [locatie] niet binnen de reikwijdte van het plan vallen. Deze gronden behouden de bestemming "Agrarisch" en zijn daarom niet bij dit bestemmingsplan betrokken. Het initiatief voor de [locatie] ziet enkel op een uitbreiding van het bouwvlak en niet op de teelt van lelies en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

6.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de aangrenzende percelen niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Op deze gronden rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel" een agrarische bestemming. Die bestemming maakt het mogelijk dat op die percelen bloemenbollen worden geteeld. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet enkel in een vergroting van het bouwvlak. Ook zonder vaststelling van dit bestemmingsplan kunnen de omliggende gronden worden gebruikt voor de teelt van bloembollen, hetgeen blijkens de stukken in het dossier in het verleden ook al is gebeurd. Niet is gebleken dat het onderhavige bestemmingsplan een zodanige intensivering van het gebruik van de omliggende gronden met zich zal brengen dat de raad daaruit voortvloeiende mogelijke gezondheidsrisico’s bij het bestemmingsplan had moeten betrekken.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       [verzoeker] en anderen hebben hun beroepsgronden over archeologie en de effecten op Natura 2000-gebieden op de zitting ingetrokken. Nu de voorzieningenrechter ook in de overige beroepsgronden op voorhand geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft mogen vaststellen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

w.g. Steendijk
voorzieningenrechter

w.g. Van Engelen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024

842