Uitspraak 202305427/2/R2


Volledige tekst

202305427/2/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

Stichting Hart voor het Twiske, gevestigd te Landsmeer,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 6 juli 2023 in zaak nrs. 22/2358 en 22/3027 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2022 heeft het college aan Dekmantel B.V. een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: natuurvergunning) verleend.

Bij uitspraak van 6 juli 2023 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld. Tevens heeft de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Dekmantel B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De stichting, het recreatieschap Twiske-Waterland en Dekmantel B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 26 maart 2024, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. drs. Th.C. van Gelder, het college, vertegenwoordigd door J. Benz en L.S. Kuiper, zijn verschenen.

Voorts is op de zitting Dekmantel B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door [gemachtigde D], [gemachtigde E] en mr. M.L. Diepenhorst, advocaat te Amsterdam, en het recreatieschap Twiske-Waterschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde F], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een natuurvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.

De aanvraag om een natuurvergunning is ingediend op 1 november 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.       Bij besluit van 9 mei 2022 heeft het college een natuurvergunning verleend voor de periode 28 mei 2022 tot en met 28 mei 2026 voor het houden van een tweedaags, jaarlijks terugkerend, muziekfestival in de laatste drie weekenden van mei of de eerste twee weekenden van juni aan de Noorderlaaik 1 te Oostzaan. Het muziekfestival wordt georganiseerd door Dekmantel B.V. In 2024 zal het muziekfestival plaatsvinden op 18 en 19 mei.

De locatie van het muziekfestival is het Twiske, dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied "Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske". Het gedeelte het Twiske is aangewezen als speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn vanaf 24 maart 2000. Het Twiske is tevens een recreatiegebied dat tussen 06:00 uur en 23:00 uur open is gesteld voor dagrecreatie waarbij een parkeerterrein aanwezig is, een gemaaide ligweide, volleybalveld, verharde paden en een haven. Ook is een dag-kampeerterrein aanwezig.

Het Twiske wordt beheerd door het recreatieschap Twiske-Waterland. Dit is een samenwerkingsverband van de provincie Noord-Holland en verschillende gemeenten waarin het Natura 2000-gebied is gelegen.

De uitspraak van de rechtbank

4.       In haar uitspraak van 6 juli 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van de stichting ongegrond is. Volgens de rechtbank kan de natuurvergunning in stand blijven, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en de volledigheid van de passende beoordeling uitgevoerd door Tauw op 21 januari 2022 en AERIUS-berekening van 24 januari 2022 die ten grondslag liggen aan de natuurvergunning. Volgens de rechtbank bieden de contra-expertise van Econatura van 31 maart 2023 en het stuk van Th. C. Gelder "Het project Lentekabinet 2022 is NIET Passend Beoordeeld" van 1 juni 2022, met bijbehorende bijlagen, hiertoe onvoldoende aanknopingspunten. Hierbij betrekt de rechtbank dat de passende beoordeling deels is gebaseerd op de broedvogelonderzoeken van Anteagroup die specifiek worden uitgevoerd ten behoeve van dit muziekfestival.

Beoordeling van het verzoek

5.       De stichting verzoekt om het treffen van een voorlopige voorziening door de natuurvergunning te schorsen zodat onomkeerbare gevolgen worden voorkomen. De stichting vreest dat het houden van het muziekfestival zal leiden tot schadelijke gevolgen voor het Natura 2000-gebied.

Volgens de stichting zijn de passende beoordeling uitgevoerd door Tauw op 21 januari 2022 en de broedvogelonderzoeken uitgevoerd door Anteagroup ondeugdelijk en konden deze onderzoeken niet ten grondslag worden gelegd aan de natuurvergunning. Dit heeft de rechtbank volgens verzoekster miskend. Hiertoe voert de stichting onder andere het volgende aan:

- de passende beoordeling bevat ernstige leemten en is niet gebaseerd op de meest recente wetenschappelijk inzichten;

- de effecten van de opbouw en afbouw van het festival worden onderschat;

- in de passende beoordeling wordt een onjuiste invulling van het begrip "significantie" gehanteerd;

- de verstoring door geluid wordt onderschat;

- bij het verlenen van de natuurvergunning is onvoldoende rekening gehouden met de evaluatie van het Natura 2000 beheerplan Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske uitgevoerd door Sweco op 16 december 2021;

- ten onrechte zijn de cumulatieve effecten van het project en het voornemen voor een camping in Twiske-Haven niet bekeken, dit is in strijd met onder andere de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 november 2022, ECLI:EU:C:2022:864 (AquaPri);

- ten onrechte is de externe werking van het project op de Noordse woelmuis en meervleermuis niet beoordeeld.

6.       Op de zitting is door partijen aangegeven wat voor hen de betrokken belangen zijn die dienen te worden meegewogen. Het belang van de stichting is gelegen in het voorkomen van blijvende schadelijke gevolgen voor het Natura 2000-gebied en de daarin voorkomende soorten (in het bijzonder vogels). Volgens het college, het recreatieschap en de vergunninghouder is het door laten gaan van het evenement in het belang van de organisatie, de leveranciers, de bezoekers van het festival en zorgt het festival voor inkomsten voor zowel vergunninghouder als het recreatieschap. Daargelaten dat volgens het college, vergunninghouder en het recreatieschap blijvende gevolgen op de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied zijn uitgesloten, worden volgens hen de door de stichting gevreesde schadelijke gevolgen voorkomen door de maatregelen die zijn opgenomen in zowel de voorschriften van de natuurvergunning als de passende beoordeling, die onderdeel uitmaakt van de natuurvergunning. Op het treffen van deze maatregelen wordt streng toegezien volgens het college.

Deze - op de zitting ook besproken - maatregelen betreffen kortgezegd dat 1) geen werkzaamheden of activiteiten worden uitgevoerd in struwelen, bosschages en de met planten begroeide (oevers van) natuurlijke waterpartijen welke geschikt broedbiotoop vormen voor de rietzanger, 2) een broedvogelmonitoring plaatsvindt, waarbij tenminste een ronde voorafgaand aan de opbouwfase wordt gemaakt, 3) indien een nest van een roerdomp wordt gevonden, een zone daaromheen wordt ingericht waarbinnen geen activiteiten mogen plaatsvinden, 4) indien andere broedende vogels worden aangetroffen, waar nodig ook maatregelen zullen worden getroffen, zoals het op voldoende afstand plaatsen van hekken of andere manieren van het, voor mensen, ontoegankelijk maken van de betrokken broedlocatie 5) de opbouw- afbouwwerkzaamheden binnen de daglichtperiode worden uitgevoerd, 6) de verlichting (inclusief beveiligings- en veiligheidsverlichting) zo wordt geplaatst dat de rietkraag, zoals aangegeven op bijlage 5 bij de natuurvergunning, niet wordt belicht. Ook is directe lichtuitstraling op oppervlaktewater niet toegestaan. De richting en kleur van de verlichting wordt aangepast om effecten op diersoorten te voorkomen en er wordt bij het gebruik van verlichting rekening gehouden met de omgeving, 7) het gehele proces (opbouw, festivaldagen en afbouw) wordt begeleid door een deskundig ecoloog, en 8) het festivalgeluid eindigt om 24:00 uur.

7.       De onder 5 uiteengezette hoger beroepsgronden zijn principieel van aard en ook veel omvattend. Op alle onderdelen en tot in detail wordt de conclusie in de passende beoordeling, dat het project met zekerheid niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, bestreden. De beoordeling van dergelijke hoger beroepsgronden en verschillende deskundigenonderzoeken vergt nader onderzoek. Daarvoor leent een voorlopige voorzieningenprocedure zich niet goed. Een beoordeling van de door de stichting aangedragen hoger beroepsgronden zal dan ook plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. In de onderhavige procedure staat de vraag centraal of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist (zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Gelet op de belangen van het college, recreatieschap en vergunninghouder en in aanmerking genomen dat het evenement tijdelijk is, bovenstaande maatregelen worden getroffen en het feit dat het gehele evenement wordt begeleid door een deskundig ecoloog, ziet de Afdeling in het verzoek van de stichting geen onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter

w.g. Pistoor
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024

932