Uitspraak 202201360/1/V2


Volledige tekst

202201360/1/V2.
Datum uitspraak: 8 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 25 februari 2022 in zaak nr. NL21.17779 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 25 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Purmerend, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       Het door de vreemdeling ingebrachte iMMO-rapport van 14 september 2022 dateert van na de uitspraak van de rechtbank. Dit rapport kan niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken, omdat de uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 dwingend als object van hoger beroep is aangewezen.

2.       De vreemdeling komt uit Vietnam. Dit is zijn eerste asielaanvraag. Uit het onderzoek van MediFirst volgt dat de vreemdeling gehoord kan worden, maar dat hij moeite heeft met het benoemen van exacte data in zijn asielrelaas. Tijdens het nader gehoor begon de vreemdeling een aantal keren te huilen en gaf hij aan dat hij niet kon vertellen wat hem in Vietnam was overkomen. Deze uitspraak gaat over de vraag in hoeverre de vreemdeling tijdens het nader gehoor in staat was om te verklaren over zijn asielmotieven.

3.       De vreemdeling klaagt in de tweede en derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien voor nader medisch advies. Hij betoogt dat uit het verslag van het nader gehoor duidelijk blijkt dat hij emotioneel was, en dat hij graag wil vertellen over de gebeurtenissen in Vietnam, maar dat hij dit niet kon. Hieruit blijkt volgens de vreemdeling dat het medisch advies van MediFirst niet meer houdbaar was en dat er nieuw medisch advies moest komen.

3.1.    Uit Werkinstructie 2021/12 (hierna: WI 2021/12) volgt dat, als een IND-medewerker twijfelt over de vraag of een vreemdeling kan worden gehoord, terwijl uit het medisch advies blijkt dat dit in beginsel mogelijk is, hij opnieuw de medisch adviseur om advies moet vragen. Daarvoor moet de gehoorambtenaar tijdens het horen alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084, onder 8.3.

3.2.    De Afdeling stelt voorop dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat de gehoormedewerker zijn best heeft gedaan om de vreemdeling in staat te stellen om zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te laten beantwoorden. Zoals de rechtbank heeft overwogen heeft de vreemdeling bij de start van het gehoor desgevraagd verklaard dat het goed met hem ging en dat hij lichamelijk en geestelijk in staat was het gehoor te laten plaatsvinden. Ook heeft de gehoormedewerker de vreemdeling meerdere keren aangespoord om zijn verhaal te doen, een pauze aangeboden, en op een ander moment daadwerkelijk een pauze ingelast. De gehoormedewerker heeft de vreemdeling verder de tijd gegeven toen hij moest huilen. In zoverre is het nader gehoor zorgvuldig verlopen.

3.3.    Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt echter uit het verslag van het nader gehoor dat er in dit geval signalen waren dat de vreemdeling niet in staat was om over zijn asielrelaas te verklaren. De vreemdeling is meermaals begonnen met huilen als hem gevraagd werd naar de directe redenen waarom hij Vietnam heeft moeten verlaten. Daarbij heeft hij telkens te kennen gegeven dat hij hier niet over kan vertellen. De vreemdeling heeft hierdoor geen antwoord gegeven op de vraag waarom hij zijn land heeft verlaten. Hij heeft verder te kennen gegeven dat hij bang en angstig is, dat hij getraumatiseerd is, en dat hij in shock is. Aan het eind van het verslag van het gehoor staat dat de vreemdeling heel hard huilde. De gehoorambtenaar rondt daarna het gesprek af en zegt dat de vreemdeling hulp kan zoeken bij een arts als hij last heeft van angsten. Hoewel naar aanleiding hiervan niet met zekerheid kan worden gezegd dat sprake was van onvermogen om te verklaren aan de zijde van de vreemdeling, had dit wel aanleiding voor de gehoormedewerker moeten zijn om te twijfelen of de vreemdeling in staat was om zijn asielrelaas naar voren te brengen.

3.4.    Uit het verslag van het nader gehoor volgt dat er in dit geval aanleiding was om te betwijfelen of de vreemdeling in staat was om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Daarom heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien voor nader medisch advies. De tweede en derde grief slagen.

4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 5 november 2021 wordt vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op de asielaanvraag van de vreemdeling op basis van een nieuw advies van de medisch adviseur en met inachtneming van het iMMO-rapport van 14 september 2022. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 25 februari 2022 in zaak nr. NL21.17779;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van 5 november 2021, V-[…]

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. Van Kesteren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024

987