Uitspraak 202301008/1/A2


Volledige tekst

202301008/1/A2.
Datum uitspraak: 10 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 december 2022 in zaak nr. 21/1429 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, nu: zijn rechtsopvolger de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2021 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de brief van 28 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2024, waar [appellant A] en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. M. Knoop, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] heeft de minister bij brief van 18 maart 2021 verzocht om het Rijksmonumentregister (hierna: het register) te wijzigen door Oude Rijksweg 457 en 457a, monumentnummer 34407, eruit te schrappen als rijksmonument. De minister heeft bij brief van 28 april 2021 aangegeven niet op het verzoek in te gaan, omdat de brief van [appellant] geen nieuwe inzichten biedt die kunnen leiden tot het schrappen van het monument uit het register. [appellant] heeft vervolgens bij brief van 6 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de minister in zijn brief van 28 april 2021. De minister heeft het bezwaar bij brief van 22 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard en daarbij aangegeven dat de brief van 28 april 2021 geen besluit is in de zin artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Bij brief van 27 augustus 2021 heeft [appellant] vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, omdat de brief van de minister van 28 april 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank heeft overwogen dat de minister op grond van artikel 3.4 van de Erfgoedwet ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen in het register, maar dat de minister geen besluit hoeft te nemen op een verzoek tot wijziging van het register. De rechtbank heeft verder overwogen dat de brief van 28 april 2021 slechts een informatieve brief is geweest aan [appellant] en dat de minister het bezwaar van [appellant] dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Hoger beroep

4.       [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij tot enkele jaren geleden in de veronderstelling was dat het monument geen monumentale status meer had en dat hij niet bekend is met een verzoek zoals de rechtbank dat benoemt of hoe hij dat verzoek kan bestrijden. [appellant] heeft verder aangevoerd dat in 1979 door zowel de provincie als de gemeente is verzocht dan wel geadviseerd om het monument af te voeren van de lijst, maar dat de uitkomst daarvan niet bekend is.

4.1.    De staatssecretaris wijst er in haar schriftelijke uiteenzetting op dat in een brief van 15 februari 1980 is opgenomen dat het pand aan de Oude Rijksweg 457 zodanig is verminkt dat het pand zal worden voorgedragen voor afvoering van de lijst van beschermde monumenten. Aan dit voornemen is volgens de staatssecretaris echter geen gevolg gegeven, aangezien er geen procedure tot afvoering is opgestart en doorlopen. De staatssecretaris stelt dat niet is gebleken van een openstaand verzoek. De staatssecretaris stelt zich ook op het standpunt dat overeenkomstig artikel 3.4 van de Erfgoedwet de staatssecretaris uitsluitend ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen in het register en dat zij dan ook geen besluit hoeft te nemen op een verzoek, zoals [appellant] dat heeft ingediend. Zij verwijst daarvoor ook naar de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3040, waarin is overwogen dat de minister uitsluitend ambtshalve de mogelijkheid heeft om besluiten te nemen met betrekking tot het register en aanvragen daartoe niet mogelijk zijn. Die uitspraak moet hier worden gevolgd, aldus de staatssecretaris.

Beoordeling van het hoger beroep

Staat er nog een aanvraag open uit 1980?

5.       De brief van 15 februari 1980 vermeldt de afwijzing van een vergunningsaanvraag om het monument Rijksweg 457 te Rouveen aan te mogen passen. De brief vermeldt daarnaast dat het monument zal worden voorgedragen voor afvoering van de lijst van beschermde monumenten. De Afdeling is het met de staatssecretaris eens dat in de brief slechts het voornemen wordt vermeld om de procedure tot afvoering te starten, maar dat daar geen vervolg aan is gegeven. Van een adviesaanvraag of wijzigingsverzoek is niet gebleken. Er is geen sprake van toepassing van het overgangsrecht en de rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat op deze zaak de Erfgoedwet van toepassing is.

Systematiek van de aanvraag

5.1.    [appellant] heeft de staatssecretaris verzocht om het register te wijzigen. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris alleen ambtshalve het register kan wijzigen en een verzoek daartoe niet mogelijk is. De staatssecretaris heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, waarin is overwogen dat de staatssecretaris uitsluitend ambtshalve monumenten kan aanwijzen als beschermd monument en dat het niet mogelijk is een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.

5.2.    De Afdeling ziet aanleiding om terug te komen van wat is overwogen in de uitspraak van 30 september 2015. Uit de systematiek van de Awb volgt dat indien een ambtshalve beslissing van de staatssecretaris om het register te wijzigen een beschikking is, het verzoek van een belanghebbende om een zodanige beschikking te nemen een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb. Uit artikel 1:3, tweede lid, Awb volgt dat de afwijzing van een dergelijke aanvraag een beschikking is.

Dat in artikel 3.4 Erfgoedwet is bepaald dat de staatssecretaris ambtshalve een besluit kan nemen om het register te wijzigen, maakt dit niet anders. Daarmee wordt niet uitgesloten dat daartoe door een belanghebbende ook een aanvraag kan worden gedaan. De enkele stelling in de MvT bij artikel 3.4 van de Erfgoedwet dat een verzoek niet de status van een aanvraag heeft, is onvoldoende om af te wijken van de systematiek van de Awb. Hierbij is van belang dat het onwenselijk is dat tegen de ambtshalve wijziging van het register bij de bestuursrechter kan worden opgekomen, maar dat tegen de weigering om het register te wijzigen een belanghebbende zich zou moeten wenden tot de burgerlijke rechter.

Wat betekent dat voor de voorliggende zaak?

5.3.    In reactie op de aanvraag van [appellant] van 18 maart 2021 heeft de staatssecretaris bij brief van 28 april 2021 aangegeven dat niet op het verzoek wordt ingegaan. Daarmee heeft de staatssecretaris schriftelijk geweigerd een besluit te nemen. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt de schriftelijke weigering om een besluit te nemen voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld. Tegen de brief van 28 april 2021 stond dan ook bezwaar en beroep open. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het beroep ongegrond was en dat de staatssecretaris het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 juli 2021. De staatssecretaris zal opnieuw een beslissing dienen te nemen op het bezwaar van [appellant].

7.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 december 2022 in zaak nr. 21/2149;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit op bezwaar van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 juli 2021, zaaknummer BC2100166;

V.      gelast dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan [appellant B] en [appellant A] het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 en € 274,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Klingers
Griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024

341-1089

BIJLAGE

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Titel 1.1. Definities en reikwijdte

Artikel 1:3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep

Afdeling 6.1. Inleidende bepalingen

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a.       […], en

b.       het niet tijdig nemen van een besluit.

ERFGOEDWET

Hoofdstuk 3. Aanwijzing als beschermd erfgoed

Paragraaf 3.1. Aanwijzing van een monument en archeologisch monument

Artikel 3.4. Wijziging Rijksmonumentenregister

1. Onze Minister kan ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het rijksmonumentenregister.

Hoofdstuk 9. Overgangsrecht

Artikel 9.3. Eerbiedigende werking Monumentenwet 1988

1. De Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op:

a.de aanwijzing van een monument en de wijziging in het register, indien een adviesaanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van deze wet, is gedaan voor de datum van inwerkingtreding van deze wet;

b. een verzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van deze wet, waar nog niet op is beslist.

GRONDWET

Artikel 5

Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.