Uitspraak 202400789/2/R3


Volledige tekst

202400789/2/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoeker D] (hierna: [verzoeker A] en anderen), wonend te Oude Wetering, gemeente Kaag en Braassem
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkstraat 1-2, Oude Wetering" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker A] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker A] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 maart 2024, waar [verzoeker A] en anderen, bij monde van [verzoeker B] en [verzoeker C], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door R. 't Jong, zijn verschenen. Voorts is ter zitting NU Projectontwikkeling, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. A. Daan, advocaat te Deventer, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plangebied ligt aan de Kerkstraat in Oude Wetering. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Kerkstraat, ligt het kanaal Oude Wetering. Het plangebied grens in het westen aan de Ringsloot, met daarachter de Alkemadelaan.

NU Projectontwikkeling wil op de locatie elf koopwoningen bouwen. Eén blok met drie woningen is voorzien in het bebouwingslint aan de Kerkstraat, de andere woningen komen daarachter te liggen. Deze ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan "Oude Wetering". Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkstraat 1-2, Oude Wetering" vastgesteld.

3.       [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen op het perceel [locatie 1]. Daar is ook het bedrijf van [verzoeker A] en de praktijk van [verzoeker B] gevestigd. [verzoeker C] en [verzoeker D] wonen op het perceel [locatie 2]. Beide percelen grenzen aan het plangebied. [verzoeker A] en anderen  vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat en een beperking van de bedrijfsvoering. Zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hen ingestelde beroep.

Spoedeisend belang

4.       NU Projectontwikkeling wil op korte termijn een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning indienen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.

Beoordeling van het verzoek

5.       [verzoeker A] en anderen betogen dat er sprake is van inconsistente besluitvorming, omdat eerder niet is meegewerkt aan woningbouwplannen op de locatie omdat deze, mede vanwege de hoeveelheid woningen en de parkeeropzet, teveel druk zouden leggen op de omgeving. Zij wijzen erop dat het plan dat hier aan de orde is, uitgaat van nog meer woningen en parkeerplaatsen.

5.1.    De raad heeft toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente negatief heeft geadviseerd over de eerdere plannen. Volgens de raad is hij, daargelaten dat de uitspraken van het college geen betrekking hebben op het nu voorliggende plan, aan die uitspraken niet gebonden. Hij heeft geoordeeld over het plan dat nu voorligt. Volgens de raad heeft hij de verschillende belangen afgewogen en is dit plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

5.2.    Het bestemmingsplan dat voorligt, voorziet in de bouw van elf woningen. Deze procedure gaat niet over eerdere plannen voor het gebied. De voorzieningenrechter zal aan de hand van de beroepsgronden een voorlopig oordeel geven over de beantwoording van de vraag of de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

6.       [verzoeker A] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid. Zij wijzen in dit verband op de Nota inbreidingslocaties en de Richtlijn bouwen achter het eerste lint. Het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is volgens [verzoeker A] en anderen niet in lijn met dit gemeentelijk beleid.

6.1.    De raad heeft in 2011 de Nota inbreidingslocaties vastgesteld. In paragraaf 3.4.3 van de plantoelichting staat daarover dat deze Nota als doel heeft om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij de bestaande situatie en kwaliteiten. In de plantoelichting staat dat het hier aan het orde zijnde plan de aansluiting zoekt met het historische lint en met de kenmerkende opbouw aan de Kerkstraat/Veerstraat, waarbij de woningen achter op het perceel een eigen domein en ensemble vormen. De herstructurering levert een bijdrage aan de beleving van deze historische structuur. Hiermee is het initiatief volgens de toelichting in lijn met de Nota Inbreidingslocaties.

Over de Richtlijn bouwen achter het eerste lint staat in de plantoelichting ten eerste dat deze geen onderdeel vormt van de Nota Inbreidingslocaties en is komen te vervallen met de komst van een nieuw bestemmingsplan voor Oude Wetering in 2017. Verder staat er dat er zoveel mogelijk rekening is gehouden met de Richtlijn, waarbij is verwezen naar de aspecten woningtype, plaatsing, bouwmassa, oppervlakten en afstanden en de eisen ten aanzien van welstand en milieuaspecten.

6.2.    De raad heeft er in zijn verweerschrift en op de zitting op gewezen dat de omstandigheid dat, zoals [verzoeker A] en anderen aanvoeren, de voorgenomen ontwikkeling niet voldoet aan de Richtlijn bouwen achter het lint niet betekent dat het plan in strijd met het gemeentelijk beleid tot stand is gekomen. Volgens de raad is de Richtlijn door het college in 2005 vastgesteld voor de beoordeling van aanvragen om verlening van bouwvergunning en is hij daaraan niet gebonden. In de Nota inbreidingslocaties staat volgens de raad bovendien dat de Richtlijn daarvan geen onderdeel uitmaakt. De Richtlijn is alleen bij de totstandkoming van de ontwikkeling betrokken, omdat [verzoeker A] en anderen voor de Richtlijn aandacht hebben gevraagd. De raad heeft erop gewezen dat in de Nota inbreidingslocaties voor het beschermde dorpsgezicht van Oude Wetering geen specifieke richtlijnen zijn opgenomen voor kleinschalige inbreidingsverzoeken, maar wel grove uitgangspunten. Volgens de raad heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit deze uitgangspunten betrokken bij haar beoordeling van het plan en heeft deze commissie op 3 oktober 2023 een positief advies uitgebracht. Volgens de raad voldoet het plan aan het gemeentelijk beleid.

6.3.    Uit het voorgaande volgt dat de Richtlijn geen beleid is waaraan de raad gebonden is. Verder volgt uit het voorgaande dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit de Nota inbreidingslocaties bij haar beoordeling van het plan heeft betrokken en positief over het plan heeft geadviseerd. De voorzieningenrechter ziet, gelet op dit advies, geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met het gemeentelijk beleid. Dat [verzoeker A] en anderen het niet eens zijn met dat advies en het plan op een andere manier waarderen dan de commissie, is onvoldoende voor een ander oordeel.

7.       [verzoeker A] en anderen betogen dat de raad bij het bepalen van de maximale bouwhoogte onvoldoende rekening heeft gehouden met zichtlijnen vanaf de Kerkstraat naar de Alkemadelaan. Deze zichtlijnen vormen cultuurhistorische waarden die de raad onvoldoende bij het plan heeft betrokken. Volgens [verzoeker A] en anderen wordt het kenmerkende open gebied volledig dicht gebouwd en verdwijnt de laatst bewaarde zichtlijn. De nieuwe smalle opening die aan de rechterzijde van het perceel wordt gemaakt, geeft slechts een beperkt zicht op de achtergelegen bebouwing geeft.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat sprake is van een deugdelijke afweging tussen het belang bij het bestaan van zichtlijnen vanaf de Kerkstaat naar het achtergelegen gebied en het belang bij de in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogte van de nieuwe woningen. In zijn verweerschrift heeft de raad verwezen naar een memo van het college van 15 december 2023, die de raad bij de besluitvorming heeft betrokken. Volgens de raad gaan [verzoeker A] en anderen er ten onrechte van uit dat het hele gebied wordt volgebouwd. Er bestaat volgens hem nog steeds een doorkijk naar achteren. Daarbij komt dat het plangebied vanaf de Kerkstraat afloopt richting de daarachter gelegen Ringsloot, waardoor het zicht op de dijk en de hoger gelegen Alkemadelaan ook aanwezig blijft. De raad merkt op dat de opzet en de structuur van het plan is besproken met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit die positief heeft geadviseerd.

De voorzieningenrechter ziet, gelet op deze motivering, onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de zichtlijnen op de Alkemadelaan.

8.       [verzoeker A] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de doorstroming van het verkeer.

8.1.    De raad is er op basis van publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' van de CROW van uitgegaan dat de ontwikkeling leidt tot een toename van afgerond 85 verkeersbewegingen per etmaal. De locatie is ontsloten via de Kerkstraat, welke weg een capaciteit heeft van 3.000 motorvoertuigen per etmaal. De raad is er op basis van tellingen uit 2022 van uitgegaan dat er in de bestaande situatie ongeveer 1.500 motorvoertuigen per etmaal over de Kerkstraat rijden. De toename van 85 verkeersbewegingen is volgens de raad een relatief geringe toename voor deze weg en de weg kan deze toename ook opvangen.

8.2.    De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad zich, uitgaande van de capaciteit van de Kerkstraat en de verkeersintensiteit in de bestaande situatie, niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de Kerkstraat. Dat, zoals [verzoeker A] en anderen aanvoeren, de verkeerstellingen zijn verricht op een afstand van 800 m van het plangebied acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat de raad de tellingen niet bij de besluitvorming heeft mogen betrekken. Daarbij acht hij van belang dat, zoals op de zitting is toegelicht, zowel de tellocatie als het plangebied zijn gelegen tussen de beide ontsluitingen van de Kerkstraat. Ook de stelling van [verzoeker A] en anderen dat de uitkomst van de tellingen niet mochten worden gebruikt, omdat in het akoestisch onderzoek van een veel hogere intensiteit is uitgegaan, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. In het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is, zo heeft de raad toegelicht, gebruik gemaakt van verkeerscijfers uit een regionaal verkeersmodel en is gerekend met een worst case scenario wat voor de beoordeling van de verkeerstoename van de voorziene ontwikkeling geen representatieve cijfers zijn. [verzoeker A] en anderen hebben voorts niet onderbouwd waarom de raad, gelet op de inrichting van de Kerkstraat, er niet van heeft mogen uitgaan dat de Kerkstraat een capaciteit heeft van 3.000 verkeersbewegingen per etmaal.

9.       [verzoeker A] en anderen betogen dat het plan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte vanwege de voorziene nieuwe woningen. Zij vrezen dat daardoor meer parkeeroverlast in de omgeving ontstaat.

9.1.    De raad is uitgegaan van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke Nota parkeernormen 2018. De parkeercijfers uit voormelde publicatie 318 van de CROW zijn daarbij als uitgangspunt genomen. Volgens de raad zijn op basis van de Nota parkeernormen 2018 voor de ontwikkeling afgerond 20 parkeerplaatsen nodig. In het bestemmingsplan wordt ervan uitgegaan dat binnen het plangebied 22 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, zodat aan de gestelde parkeernorm wordt voldaan. De raad wijst erop dat in de algemene bouwregels een regeling is opgenomen waarmee geregeld is dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid, ook bij toekomstige veranderingen.

9.2.    Artikel 11.4 van de planregels luidt:

"a. Voor zover in hoofdstuk 2 geen specifieke parkeernormen zijn opgenomen, dient bij het wijzigen van het bestaande gebruik en/of het bouwen op grond van de regels in hoofdstuk 2, voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2018' van de gemeente Kaag en Braassem of het beleid dat daarop volgt.

b. Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid."

9.3.    De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker A] en anderen hebben aangevoerd geen grond om op voorhand aan te nemen dat de raad uitgaat van een te lage parkeerbehoefte. Anders dan [verzoeker A] en anderen aanvoeren, heeft de raad, door uit te gaan van de parkeernormen in de Nota parkeernormen 2018, rekening gehouden met de parkeerplaatsen die nodig zijn voor de bezoekers van de voorziene woningen. De raad heeft in dit verband toegelicht dat in die parkeernormen de bezoekers zijn inbegrepen.

De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker A] en anderen over de afmetingen van de parkeervakken en de parkeerweg hebben aangevoerd geen aanleiding om de raad niet te volgen in zijn standpunt dat voldoende parkeerplaatsen met de vereiste afmetingen binnen het plangebied kunnen worden aangelegd.

[verzoeker A] en anderen hebben tot slot niet aannemelijk gemaakt dat het plan ertoe leidt dat er vijf parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen te vervallen die op grond van de Nota parkeernormen 2018 in het plangebied moeten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de raad in zijn verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht dat de nu beoogde inrichting van het plangebied ertoe zal leiden dat één openbare parkeerplaats aan de Kerkstraat zal verdwijnen. Deze plek kan volgens de raad binnen het plangebied worden gecompenseerd, omdat in het plangebied twee parkeerplaatsen meer dan nodig zijn, zullen worden aangelegd.

De voorzieningenrechter ziet, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat op voorhand geen twijfel bestaat dat overeenkomstig artikel 11.4 van de planregels binnen het plangebied kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

10.     [verzoeker A] en anderen betogen dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van de benodigde ophoging van het plangebied. Zij gaan uit van een ophoging van in ieder geval 80 cm, wat veel meer is dan de door NU Projectontwikkeling genoemde 15 à 20 cm. Zij maken zich zorgen over de verticale gronddruk op het perceel Veerstaat 1 die ontstaat bij verhoging van de grond en de verstoring die dit gaat meebrengen in de grondwaterstand. Zij vrezen ook voor een aantasting van hun privacy, omdat de nieuwe woningen door de aanzienlijke ophoging van het plangebied, veel hoger komen te liggen dan hun woningen.

10.1.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plangebied iets opgehoogd zal moeten worden, maar geen 80 cm zoals [verzoeker A] en anderen vrezen. In zijn verweerschrift heeft de raad verwezen naar het rapport "Geotechnisch advies terreinhoogte en beschoeiing" van Geosonda van 18 maart 2024 dat NU Projectontwikkeling, vooruitlopend op de uitwerking van het bouwplan, heeft op laten stellen. Volgens de raad wordt daarin de eerdere door NU Projectontwikkeling gegeven informatie bevestigd. Een substantiële ophoging van het terrein is niet nodig. Uitgaande van kruipruimteloos bouwen en het huidige grondwaterstand- en maaiveldverloop, zijn er volgens de raad geen significante wijzigingen van maaiveldniveau vereist om aan de (landelijk gehanteerde) ontwateringseisen te voldoen.

De raad heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter gemotiveerd uiteengezet dat de door [verzoeker A] en anderen gevreesde nadelige gevolgen zich naar verwachting niet zullen aanvoeren. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

11.     [verzoeker A] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd. Zij voeren aan dat het uitgevoerde akoestisch onderzoek naar de gevolgen van de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] voor de nieuwe woningen summier en onzorgvuldig is uitgevoerd. Volgens hen is bij de in het onderzoek gehanteerde afstanden tussen het bedrijf en de woningen onvoldoende rekening gehouden met al dan niet vergunningvrije uit- en aanbouwen bij de nieuwe woningen.

11.1.  In paragraaf 4.2.4 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de invloed van de aanwezige bedrijven op de nieuwe woningen in het plangebied. Er staat ten eerste dat de raad ervan uitgaat dat de bedrijfsactiviteiten en werkzaamheden op het perceel [locatie 1] van kleinschalige aard zijn en in een woonomgeving uitgevoerd kunnen worden en dat de werkplaats een dichte gevel heeft aan de noordzijde, waardoor het gegenereerde geluid niet gericht is op de planlocatie. In de plantoelichting staat verder dat, om aan te tonen dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en dat het betreffende bedrijf niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering door de komst van de woningen, een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Kerkstraat 1-2 Oude Wetering tbv nieuwbouw" van Adviesburo Van der Boom 24 januari 2023. In dat rapport is aangesloten bij het stappenplan uit de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (editie 2009) van de VNG. Kort gezegd houdt dat stappenplan in dat moet worden bepaald hoe hoog de geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen zal zijn. Hoe hoger de geluidbelasting, hoe zwaarder de motiveringsplicht is om een geluidgevoelige bestemming toch in te passen. In dat rapport staat dat niet wordt voldaan aan de voor het bedrijf op het perceel [locatie 1] geldende richtafstand van 50 m voor het aspect 'geluid' (stap 1). Wel wordt voldaan aan de grenswaarden voor geluid in stap 2. In het rapport staat in dat verband dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het bedrijf in de immissiepunten 1 - 6 bij de nieuwe woningen hooguit 32 dB(A) overdag bedraagt. Daarmee wordt de richtwaarde voor de geluidbelasting op woningen van 50 dB(A) in 'gemengd gebied' niet overschreden. In het rapport staat verder de maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de heftruckbewegingen (hooguit 1 x per dag) in de immissiepunten 1 - 6 bij de nieuwe woningen hooguit 65 dB(A) overdag bedragen. Daarmee worden de richtwaarden van 70 dB(A) in 'gemengd gebied' niet overschreden. De raad heeft op basis van het rapport geconcludeerd dat de richtwaarden voor de langtijdgemiddeld en maximale geluidniveaus bij de nieuwe woningen niet worden overschreden en dat er bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook wordt het bedrijf niet beperkt in de bedrijfsvoering, waarbij de raad erop wijst dat aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer ruimschoots kan worden voldaan.

11.2.  De voorzieningenrechter ziet in het betoog van [verzoeker A] en anderen geen grond voor het oordeel dat het uitgevoerde akoestisch onderzoek te summier is om als onderbouwing van het standpunt van de raad te kunnen dienen. Op basis van het stappenplan van de VNG-publicatie is uitgebreid onderzocht of aan de grenswaarden wordt voldaan en is geconcludeerd dat dat het geval is. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde voorts geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op grond van dit rapport op het standpunt heeft mogen stellen dat bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat bij het bedrijf niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering. Voor dat oordeel is, gelet op het feit dat de berekende geluidniveaus ruim onder de grenswaarden liggen, evenmin aanleiding als ervan moet worden uitgegaan dat, zoals [verzoeker A] en anderen aanvoeren, bij de woningen aan- en uitbouwen kunnen worden gebouwd, waardoor de immissiepunten iets dichterbij het bedrijf liggen dan de positie waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan.

12.     [verzoeker A] en anderen betogen dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende watercompensatie. Zij voeren aan dat de oppervlakte aan verharding in de bestaande en nieuwe situatie niet juist is vastgesteld. Er wordt daardoor volgens hen ten onrechte uitgegaan van een toename aan verharding van slechts 15,7 m². Volgens hen is de toename meer dan 500 m², waardoor er op grond van de regels van het Hoogheemraadschap Rijnland watercompensatie moet plaatsvinden.

12.1.  In paragraaf 4.3 van de plantoelichting staat dat volgens de regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland een toename aan verharding van meer dan 500 m² in de vorm van nieuw open water moet worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Volgens de raad blijkt uit de door NU Projectontwikkeling overgelegde gegevens dat er sprake is van een toename aan verharding van 15,7 m², wat betekent dat er niet gecompenseerd hoeft te worden.

12.2.  Tijdens de zitting is besproken of de overgelegde gegevens over de aanwezige verharding in de bestaande situatie en de verharding in de nieuwe situatie correct zijn, waarbij onder meer aan de orde is geweest of de half-verharding die zal worden gebruikt voor de aanleg van de parkeervakken en parkeerweg moet worden aangemerkt als verharding in de zin van de regels van het Hoogheemraadschap. In de bodemprocedure zal door de Afdeling moeten worden uitgemaakt of de raad ervan uit heeft mogen gaan dat de toename aan verharding minder is dan 500 m² en of om die reden geen watercompensatie nodig is, of dat in zoverre een gebrek aan het plan kleeft. De voorzieningenrechter ziet hierin echter - mede gelet op de belangen die zijn gemoeid met de bouw van de woningen - geen aanleiding om het plan te schorsen, omdat hij verwacht dat, als dit een gebrek is, het kan worden hersteld. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat NU Projectontwikkeling tijdens de zitting heeft gesteld dat er, indien nodig, voldoende ruimte is om de toename van verhard oppervlak te compenseren. [verzoeker A] en anderen hebben dit niet bestreden.

13.     De voorzieningenrechter verwacht voorts niet dat het betoog van [verzoeker A] en anderen over de nadelige gevolgen van het bestemmingsplan voor het perceel [locatie 1] zal slagen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter ten eerste op wat hiervoor is overwogen over de gevolgen van het bestemmingsplan voor de parkeersituatie in de omgeving van het plangebied en de gestelde ophoging van de gronden in het plangebied. De voorzieningenrechter wijst er voorts op dat de raad gemotiveerd heeft uiteengezet dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan de door [verzoeker A] en anderen voorgestelde maatregelen om eventuele schade aan de oude treurwilg op de perceelsgrens te voorkomen en dat, mede gelet op het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden, de vrees van [verzoeker A] en anderen dat er voor hulpdiensten onvoldoende ruimte is aan de westzijde van het perceel om eventuele brand in of nabij de oude boerderij aan de [locatie 1] te bestrijden, niet gegrond is.

14.     De voorzieningenrechter ziet tot slot geen grond voor het oordeel dat de raad geen voorwaardelijke verplichting heeft mogen opnemen tot het slopen van vier (voormalige) silo’s en een ingestorte schuur. Dat [verzoeker A] en anderen de reden voor het opnemen van die voorwaardelijke verplichting niet kennen, is daarvoor niet voldoende. Voor zover [verzoeker A] en anderen vrezen dat het onduidelijk is of die voorwaardelijke verplichting wordt nagekomen, zal dat in de bodemprocedure, naar verwachting, niet leiden tot vernietiging van het plan. Dat is een handhavingsaspect.

Conclusie

15.     Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen. Het verzoek dient om die reden te worden afgewezen.

16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024

473