Uitspraak 202400326/2/R3


Volledige tekst

202400326/2/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Havenbedrijf Amsterdam N.V., gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2023 heeft het college aan Larendael Participaties B.V. (hierna: Larendael) een ontgrondingenvergunning verleend voor het uitvoeren van ontgrondingswerkzaamheden voor het op diepte brengen van het watergedeelte en voor het ontgraven van de landbodem van het perceel K-4493 gelegen in Amsterdam.

Tegen dit besluit heeft het Havenbedrijf beroep ingesteld.

Het Havenbedrijf heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Larendael heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 maart 2024, waar het Havenbedrijf, vertegenwoordigd door M.L. de Jong MSc en J.H. Beestman, bijgestaan door mr. M.E. van Velzen-de Boer en mr. M. Rus, beiden advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.P. Kamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Larendael, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Larendael heeft een ontgrondingenvergunning aangevraagd. Op het aanvraagformulier is vermeld dat, om het in- en uitvaren van (super)jachten in het droogdok van hal 3 mogelijk te maken, de voorliggende landbodem dient te worden ontgraven en de waterbodem plaatselijk dient te worden verdiept. De waterbodem zal tot -10,4 NAP worden gebracht. De oppervlakte van het te ontgronden gebied is 15.000 m². In totaal wordt ongeveer 53.660 m³ ontgraven

3.       Een deel van de gronden die zijn gelegen naast het te ontgronden gebied is in erfpacht bij het Havenbedrijf. Zij vreest dat dat de ontgronding nadelige gevolgen heeft voor grond en de daarop aanwezige bebouwing; deze zal namelijk door de ontgronding in het water glijden. Er zijn volgens het Havenbedrijf geen waarborgen getroffen om dit te voorkomen en het besluit bevat geen voorschriften op dit punt.

Relevante regelgeving

4.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Spoedeisend belang

5.       Het college en Larendael voeren aan dat er met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid, omdat de hier aan de orde zijnde ontgrondingswerkzaamheden onder de Omgevingswet niet vergunningplichtig zijn en dus nu uitgevoerd zouden kunnen worden. Zij wijzen daarbij op artikel 16.7, aanhef en g, en artikel 16.9, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: het Bal), gelezen in samenhang met artikel 4.58, tweede lid, van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2022.

5.1.    Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit uit te voeren. In artikel 16.7 van het Bal is bepaald in welke gevallen het verbod van artikel 5.1 van de Omgevingswet niet geldt. Dat is onder meer het geval als het gaat om ontgronden voor het treffen van een maatregel uit een omgevingsplan, voor zover het gaat om het aanleggen, veranderen of verwijderen van een plein, weg, spoorweg of luchthaven.

Op grond van artikel 16.9 van het Bal kunnen in een provinciale omgevingsverordening in aanvulling op de gevallen die in artikel 16.7 van het Bal zijn genoemd andere vergunningvrije gevallen worden opgenomen als dat doelmatig en doeltreffend is. In de Omgevingsverordening Noord-Holland 2022 is zo'n vergunningvrij geval opgenomen. In artikel 4.58, tweede lid, staat dat het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet geldt voor zover het gaat om, voor zover hier van belang, het aanleggen, veranderen of verwijderen van een haven.

5.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat gerede twijfel over de beantwoording van de vraag of de ontgronding die Larendael wil uitvoeren sinds 1 januari 2024 onder de werking van de Omgevingswet omgevingsvergunningvrij kan worden uitgevoerd. Hij wijst er in dit verband - zonder enige pretentie van volledigheid - op dat het de vraag is of de vergunde ontgronding kan worden aangemerkt als een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 16.6 van het Bal. Voorts is van belang dat artikel 16.7 van het Bal verlangt dat het gaat om een ontgronding voor het treffen van een maatregel uit een omgevingsplan. De voorzieningenrechter betwijfelt of het enkele feit dat, zoals Larendael aanvoert, het Omgevingsplan gemeente Amsterdam het wijzigen van land naar water planologisch toestaat, voldoende is om aan te nemen dat hier sprake is van een ontgronding voor het treffen van een maatregel uit het omgevingsplan. De voorzieningenrechter wijst er verder op dat het, in artikel 4.58, tweede lid, van de Omgevingsverordening opgenomen vergunningvrije geval, gaat over het aanleggen of veranderen van een haven. Het is de vraag of het ontgronden om het in- en uitvaren uit een droogdok mogelijk te maken daaronder valt.

Omdat gerede twijfel bestaat over de beantwoording van de vraag of de ontgronding die Larendael wil uitvoeren onder de Omgevingswet omgevingsvergunningvrij kan worden uitgevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het college en Larendael te volgen in hun standpunt dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gediend.

Belang bij het beroep

6.       Volgens het college en Larendael heeft het Havenbedrijf geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep en een vernietiging van het besluit van 18 december 2023, omdat voor de ontgronding onder de Omgevingswet geen omgevingsvergunning meer is vereist.

6.1.    Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 5.2 is overwogen, overweegt de voorzieningenrechter dat de vraag of Larendael de voorgenomen ontgronding onder de Omgevingswet zonder omgevingsvergunning mag uitvoeren zich niet leent voor beantwoording in deze procedure. Deze vraag dient in de bodemprocedure te worden beantwoord. De voorzieningenrechter ziet nu geen aanleiding om het verzoek reeds af te wijzen vanwege het betoog van het college en Larendael over het belang van het Havenbedrijf bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van de beroepsgronden van het Havenbedrijf bezien of er aanleiding bestaat voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit van 18 december 2023 niet in stand zal blijven.

Beoordeling van het verzoek

7.       Het Havenbedrijf betoogt dat het college ten onrechte haar zienswijze niet bij de besluitvorming heeft betrokken. Zij betoogt verder dat het college haar belangen ten onrechte niet bij de besluitvorming heeft betrokken.

7.1.    Het college heeft in zijn verweerschrift erkend dat het de zienswijze van het Havenbedrijf bij de besluitvorming had moeten betrekken, maar dat ten onrechte niet heeft gedaan. Het heeft voorts erkend dat het belang van het Havenbedrijf niet voldoende is meegewogen in de besluitvorming. Het is volgens het college niet uit te sluiten dat het Havenbedrijf schade kan lijden als gevolg van de ontgronding door Larendael. Ingevolge artikel 3, tweede lid, gelezen in, samenhang met artikel 10, vijfde lid, van de Ontgrondingenwet had dit aspect volgens hem nader moeten worden bezien.

7.2.    Nu het college erkent dat het besluit van 18 december 2023 gebreken bevat, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 18 december 2023;

II.       veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij Havenbedrijf Amsterdam N.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.782,99, waarvan € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan Havenbedrijf Amsterdam N.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2024

473

BIJLAGE

Ontgrondingenwet

Artikel 3

1. […].

2. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.

[…].

Artikel 10

1. […].

5. Beschikkingen als bedoeld in het eerste lid worden genomen na afweging van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.

[…].

Omgevingswet

Artikel 5.1

1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

[…].

c. een ontgrondingsactiviteit,

[…].

tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

Besluit activiteiten leefomgeving

Artikel 16.7

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.6, voor zover het gaat om het ontgronden voor:

[…];

g. het treffen van een maatregel uit een omgevingsplan, projectbesluit of omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, voor zover het gaat om:

1°. […];

2°. Het aanleggen, veranderen of verwijderen van een plein, weg, spoorweg of luchthaven;

[…].

Artikel 16.9

[…].

2 Een aanvullend verbod of vergunningvrij geval kan worden opgenomen in de omgevingsverordening, als dat doelmatig en doeltreffend is.

Omgevingsverordening Noord-Holland 2022

Artikel 4.58, tweede lid

Het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten geldt, in aanvulling op artikel 16.7, onder g, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet voor zover het gaat om het aanleggen, veranderen of verwijderen van een haven, industrieterrein, bouwterrein, sportterrein, park of plantsoen.