Uitspraak 202402012/2/V3


Volledige tekst

202402012/2/V3.
Datum uitspraak: 2 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2024 in zaken nrs. NL23.26803 en NL24.9588 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2023 heeft de staatssecretaris bepaald dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt dat de vreemdeling geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. De staatssecretaris heeft dit besluit op 31 januari 2024 ingetrokken.

Bij besluit van 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 te verlaten.

Bij uitspraak van 27 maart 2024 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 23 augustus 2023 en ongegrond verklaard voor zover dat beroep mede betrekking had op het besluit van 21 februari 2024. De rechtbank heeft het door de vreemdeling tegen het besluit van 21 februari 2024 ook nog afzonderlijk ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet en dat hij zal worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 en (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023, op hem van toepassing blijft.

2.       Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1366).

3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet en dat hij wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hem van toepassing is, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.

w.g. Drop
voorzieningenrechter

w.g. Buntjer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024

962