Uitspraak 202402011/2/V3


Volledige tekst

202402011/2/V3.
Datum uitspraak: 29 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 maart 2024 in zaak nr. NL24.5377 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit).

Bij uitspraak van 26 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet en dat hij zal worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 en (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023, op hem van toepassing blijft.

2.       Bij uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, heeft de Afdeling geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne rechtmatig verblijf hadden en die zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben laten inschrijven in de basisregistratie personen, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op 4 september 2023 (onder 8-8.10). Bij die uitspraak heeft de Afdeling ook geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van deze derdelanders op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van rechtswege eindigt op 4 maart 2024 (onder 9-9.6).

3.       De afgelopen weken hebben bestuursrechters in verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hun oordeel gegeven over de vraag of de tijdelijke bescherming aan deze derdelanders die uit Oekraïne naar Nederland zijn gevlucht, van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. Zij komen tot uiteenlopende uitkomsten, met verschillende juridische argumentaties. Bij verwijzingsuitspraak van vandaag, ECLI:NL:RBDHA:2024:4394, heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, het Hof van Justitie verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de door haar gestelde vragen over de uitleg van artikel 6 van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. In het kader van de nu aangespannen procedure kan de voorzieningenrechter niet zonder nader onderzoek oordelen wat de juiste uitkomst is.

4.       Daarom en gelet op de belangen die de vreemdeling en de staatssecretaris naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening. Met deze beslissing zorgt de voorzieningenrechter er uitsluitend voor dat niet nu al uitvoering wordt gegeven aan het terugkeerbesluit. Op een nader te bepalen moment zullen het verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep worden behandeld.

5.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        treft bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit van 7 februari 2024, V-[…], worden geschorst en de vreemdeling wordt behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hem van toepassing is;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Drop
voorzieningenrechter

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024

853