Uitspraak 202401200/3/A3


Volledige tekst

202401200/3/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verband met een ambtshalve ingesteld onderzoek naar het bestaan van aanleiding voor opheffing of wijziging van de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2024 in zaak nr. 202401200/2/A3 getroffen voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 januari 2024 in zaak nr. 22/4472 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluiten van 20 januari 2022 en 4 maart 2022 heeft het college een aantal documenten al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het college heeft de openbaarmaking van de memo bestemmingsplan Veelhorsterweg 21/23 (hierna: de memo) geweigerd.

Bij besluit van 2 augustus 2022 heeft het college de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 januari 2024 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 augustus 2022 vernietigd, voor zover daarbij openbaarmaking van de memo is geweigerd en het college opgedragen de memo openbaar te maken nadat zes weken zijn verstreken na verzending van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 23 februari 2024, in zaak nr. 202401200/2/A3, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de aangevallen uitspraak geschorst.

De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, en mr. J. van der Noord, en [wederpartij], zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       [wederpartij] heeft verzocht om openhaarmaking van de stukken die betrekking hebben op het bestemmingsplan Veelhorsterweg 21/23. In hoger beroep gaat het alleen nog om de memo. De memo is opgesteld door een ambtenaar van de gemeente en gericht aan de verantwoordelijke wethouder en de projectleider. De memo gaat over omissies die in het ontwerpbestemmingsplan aanwezig waren en hoe die in het vervolg van de planprocedure kunnen worden hersteld. Het college heeft openbaarmaking van de memo geweigerd op grond van artikel 5.2 van de Wet open overheid (hierna: Woo).

3.       Volgens de rechtbank heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de memo in zijn geheel kan worden aangemerkt als persoonlijke beleidsopvatting. In de memo zijn feiten opgenomen die geen persoonlijke beleidsopvattingen zijn en ook heeft een deel van de informatie een overwegend objectief karakter. Het college had dit per alinea moeten beoordelen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de memo is opgesteld ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming. Het college had daarom moeten motiveren waarom het kunnen voeren van intern beraad onevenredig wordt geschaad in geval de beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm zou worden verstrekt. Dat heeft het college echter niet gedaan. De rechtbank heeft het college opgedragen de memo in zijn geheel openbaar te maken.

Beoordeling

4.       Het college heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorziening te treffen inhoudende dat hangende het hoger beroep aan de uitspraak van de rechtbank geen uitvoering hoeft te worden gegeven. Als de memo openbaar moet worden gemaakt, dan zou het hoger beroep zinloos worden.

4.1.    Artikel 5.2. (Persoonlijke beleidsopvattingen) van de Woo luidt:

"1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.

2. Het bestuursorgaan kan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

3. Onverminderd het eerste en tweede lid wordt uit documenten opgesteld ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming door een minister, een commissaris van de Koning, Gedeputeerde Staten, een gedeputeerde, het college van burgemeester en wethouders, een burgemeester en een wethouder, informatie verstrekt over persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm, tenzij het kunnen voeren van intern beraad onevenredig wordt geschaad.

4. In afwijking van het eerste lid wordt bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt."

4.2.    Het uitgangspunt is dat het college, ook al heeft het hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Ter zitting heeft het college toegezegd dat het alsnog een nieuw besluit op bezwaar zal nemen. Het college erkent dat niet alle informatie op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo mocht worden geweigerd, omdat delen in de memo geen persoonlijke beleidsopvatting inhouden. Het zal daarom overgaan tot gedeeltelijke openbaarmaking. Op zitting is met partijen besproken dat het college zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 19 april 2024, het nieuwe besluit op bezwaar kan nemen. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat het college, zoals de rechtbank heeft overwogen, dan per alinea moet beoordelen of sprake is van een persoonlijke beleidsopvatting.

Voor de delen in de memo die volgens het college een persoonlijke beleidsopvatting inhouden, is nieuw recht van toepassing. De rechtsvraag welke informatie op grond van artikel 5.2, derde lid, van de Woo mag worden geweigerd, leent zich niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningenprocedure. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep in zoverre een voorlopige voorziening moet worden getroffen, beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. Het alsnog openbaar maken van de door [wederpartij] gevraagde informatie die een persoonlijke beleidsopvatting inhouden, zou tot onomkeerbare gevolgen leiden die de hogerberoepsprocedure zinledig zouden maken. Het college heeft er belang bij dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. Van een zwaarder wegend algemeen belang bij openbaarmaking voorafgaand aan de beslissing in hoger beroep is niet gebleken. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek van het college in zoverre toewijzen.

Proceskosten

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet uiterlijk op 19 april 2024 gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 januari 2024 in zaak nr. 22/4472, voor zover deze uitspraak verplicht tot openbaarmaking van delen van de memo die geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten;

II.       heft de bij uitspraak van 23 februari 2024, in zaak nr. 202401200/2/A3 getroffen voorlopige voorziening in zoverre op;

III.      handhaaft de bij uitspraak van 23 februari 2024, in zaak nr. 202401200/2/A3 getroffen voorlopige voorziening voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Borman
voorzieningenrechter

w.g. Konings
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024

612