Uitspraak 202300719/1/R4


Volledige tekst

202300719/1/R4.
Datum uitspraak: 3 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Overeind Nieuwegein (hierna: de stichting), gevestigd te Nieuwegein,
appellante,

en

de raad van de gemeente Nieuwegein,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwegein - Structuurbaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2024, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en de raad, vertegenwoordigd door M. Broersma, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Beeckhof B.V., vertegenwoordigd door mr. F. van Bussel en [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 28 mei 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het plan heeft betrekking op de gronden van een voormalige bedrijfslocatie aan de [adres] in Nieuwegein. Het voorziet in de ontwikkeling van 25 grondgebonden woningen en een appartementengebouw, bestaande uit 27 woningen en verdeelt over 5 woonlagen. De Beeckhof B.V. is initiatiefnemer van het plan.

2.1.    De stichting heeft blijkens haar statuten onder meer tot doel het bevorderen van de instandhouding van het historische karakter van De Malapertweg en omgeving. Volgens de statuten heeft de stichting ook tot doel het behartigen van belangen van bewoners en andere belanghebbenden op het gebied van woon- en leefomstandigheden. De stichting kan zich niet verenigen met het plan, onder andere omdat zij vreest voor de aantasting van cultuurhistorische waarden.

Wijze van toetsen

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Omvang van het geding

4.       De stichting stelt in haar nadere stuk, dat bij de Afdeling is binnengekomen op 14 februari 2023, dat de kennisgeving van het vaststellen van het plan onzorgvuldig is, omdat het bestemmingsplan in de kennisgeving "Structuurbaan Politiebureau" wordt genoemd. De stichting stelt verder in haar nadere stuk, dat bij de Afdeling is binnengekomen op 1 februari 2024, dat de raad het plan niet op de juiste wijze heeft getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.1.    Op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan - waarin wordt voorzien in de mogelijkheid om 52 woningen te realiseren - is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing.

4.2.    Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Dit betekent dat alle beroepsgronden in het beroepschrift dienen te worden opgenomen en dat na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe gronden meer kunnen worden ingediend. In de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is erop gewezen dat de Chw van toepassing is. In deze kennisgeving is ook vermeld dat de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer aangevuld kunnen worden.

4.1.    De stichting heeft de beroepsgrond over de onzorgvuldige kennisgeving niet in het beroepschrift opgenomen, maar pas later naar voren gebracht bij het nadere stuk, dat bij de Afdeling is binnengekomen op 14 februari 2023. De grond over de onjuiste toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking heeft de stichting ook pas later naar voren gebracht bij brief, die bij de Afdeling is binnengekomen op 1 februari 2024. Dit betekent dat deze beroepsgronden, gelet op artikel 1.6a van de Chw, buiten beschouwing worden gelaten. Overigens is met de vermelding van het politiebureau in de kennisgeving sprake van een kennelijke verschrijving.

Verruiming bouwmogelijkheden

5.       De stichting stelt dat de raad door de vaststelling van het plan ten onrechte de bouwmogelijkheden heeft verruimd ten opzichte van het voorheen geldende plan. Volgens het vorige plan mocht 40% van het bouwvlak van 5.555 m2 bebouwd worden. Het nieuwe plan voorziet in drie bouwvlakken met in totaal een oppervlakte van 6.964 m2 , die elk 100% bebouwd mogen worden.

5.1.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De enkele omstandigheid dat de bouwmogelijkheden in het voorliggende plan afwijken van het voorheen geldende bestemmingsplan, geeft dan ook op zichzelf geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Cultuurhistorische waarden

6.       De stichting kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen", dat is gesitueerd ten zuiden van het plandeel met de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". De stichting betoogt dat de hier toegestane woningbouw zal leiden tot een aantasting van het historische lint aan De Malapertweg. De stichting heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat zij niet tegen woningbouw als zodanig is, maar zich niet kan verenigen met de verdichting die als gevolg van het toegestane grote aantal (van 25) woningen kan ontstaan. Wel had de stichting zich kunnen verenigen met een kleiner aantal vrijstaande woningen op langgerekte percelen (bijvoorbeeld 5 of 6 woningen). Dit zou volgens de stichting beter aansluiten bij het lint aan De Malapertweg dat ook gevormd wordt door een beperkt aantal vrijstaande woningen op ruim opgezette percelen.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat ten noorden van het bestreden plandeel een strook grond aan De Malapertweg aanwezig is, bestaande uit vrijstaande lintbebouwing op langgerekte percelen. Deze strook heeft in het rapport opgesteld door bureau RAAP, getiteld "Jonge stad, oude kwaliteiten" (hierna: het RAAP-rapport) van 16 augustus 2013, waarop de raad zijn besluitvorming mede heeft gebaseerd, een hoge waarde voor cultuurhistorie gekregen. Op gronden, gelegen tussen het bestreden plandeel en de lintbebouwing aan De Malapertweg zijn in het plan de bestemming "Groen" en de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. Hier mogen volgens artikel 3.2.1 van de planregels geen gebouwen worden gebouwd. De Afdeling merkt op dat hiermee een open gebied wordt behouden ten zuiden van de lintbebouwing aan De Malapertweg. In dit opzicht heeft de raad dus rekening gehouden met de aanwezigheid van vrijstaande bebouwing in het historische lint aan De Malapertweg.

Verder merkt de Afdeling op dat de raad bij de toekenning van een woonbestemming rekening heeft gehouden met de historisch ontstane kavelstructuur in de omgeving. Hierbij heeft de raad toegelicht dat het lint aan De Malapertweg een kavelstructuur heeft met vrijstaande bebouwing op langgerekte percelen in een zogenoemde verticale lijn. De Afdeling stelt vast dat de raad, met de positionering van de bouwvlakken binnen het bestreden plandeel in eveneens een verticale lijn, is aangesloten bij deze kavelstructuur. In zoverre is eveneens betekenis toegekend aan de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden in de omgeving.

Verder overweegt de Afdeling dat het bestreden plandeel, waarbinnen woningbouw is toegestaan, niet behoort tot de strook, waaraan in het RAAP-rapport een hoge waarde voor cultuurhistorie is toegekend. Op de gronden binnen dit plandeel is blijkens het RAAP-rapport een basiswaarde voor cultuurhistorie van toepassing. De Afdeling stelt vast dat de toekenning van deze basiswaarde op zichzelf niet in de weg staat aan het toestaan van woningbouw ter plaatse. Bij de keuze voor woningbouw heeft de raad voorzien in een fors aantal woningen dichtbij elkaar, om ter plaatse een relatief geleidelijke overgang te creëren tussen enerzijds het dichtbebouwde industrieterrein, dat ten zuiden van het plan is gelegen, en anderzijds het historische lint aan De Malapertweg met relatief weinig bebouwing. Een keuze voor een klein aantal vrijstaande woningen, zoals de stichting had gewenst, zou zorgen voor een abrupte overgang van dichtbebouwd (industrie)gebied naar het beperkt bebouwde lint aan De Malapertweg en dat vindt de raad vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Dat de raad na afweging van alle belangen, waarbij onder meer rekening is gehouden met stedenbouwkundige aspecten, een andere keuze heeft gemaakt dan die overeenkomt met de wens van de stichting, valt, naar het oordeel van de Afdeling, binnen de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan toekomt.

De slotsom is dat de raad zich, naar het oordeel van de Afdeling, op het standpunt mocht stellen dat het bestreden plandeel vanuit stedenbouwkundig en cultuurhistorisch oogpunt aanvaardbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Stedenbouwkundige inpassing appartementengebouw

7.       De stichting betoogt dat geen sprake is van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing van het appartementengebouw aan de zuidzijde van de planlocatie. De maximale bouwhoogte van het appartementengebouw van 15 m is volgens de stichting niet passend in de omgeving, omdat er in de omgeving geen gebouwen zijn die deze hoogte hebben. De hoogte van het voormalige bedrijf op de planlocatie was 9 m.

7.1.    Het in het plan voorziene appartementengebouw heeft een bijzondere ligging als markeerpunt op een hoek, langs het kanaal en direct grenzend aan de Structuurbaan. Er is daar geen sprake van lintbebouwing. Door deze bijzondere ligging is de Afdeling van oordeel dat de raad het in het plan voorziene appartementengebouw met een maximale bouwhoogte van 15 m vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar mocht achten.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024

418-1077