Uitspraak 202307185/1/A2


Volledige tekst

202307185/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,

en

de commissie van beroep voor de examens van het VISTA College (hierna: de CBE),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 14 september 2023 heeft de examencommissie Mens en Maatschappij zich op het standpunt gesteld dat twee examens van [appellante] terecht niet inhoudelijk zijn beoordeeld (resultaat: ‘poging vergeven’) en dat zij terecht een onvoldoende heeft gekregen voor haar beroepspraktijkvorming (hierna: BPV).

Bij beslissing van 2 november 2023 heeft de CBE het door [appellante] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.

De CBE heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2024, waar [appellante] en haar vader,[naam vader], bijgestaan door mr. M.H. van Roekel, advocaat te Heerlen, en de CBE, vertegenwoordigd door mr. T.R.M. Wijen, advocaat te Heerlen, bijgestaan door L. de Jong, secretaris van de CBE, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding en geschil

1.       [appellante] volgt de opleiding Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker BOL Niveau 4. Voor haar derde en laatste studiejaar moest zij stage lopen bij een erkend leerbedrijf. Nadat voortzetting van de stage bij het leerbedrijf waar zij in september 2022 was begonnen niet wenselijk bleek, is zij in december 2022 overgestapt naar leerbedrijf Humankind, vestiging Heerlerbaan. Dit is een kinderdagverblijf met daarnaast buitenschoolse opvang.

Om haar diploma te behalen, moest [appellante] de stage met een positieve beoordeling voltooien en tijdens de stage twee examens met goed gevolg afleggen, te weten examen F (uitvoeren van coördinerende, beleidsondersteunende en beheertaken, opbouwen netwerk, afstemmen werkzaamheden) en examen G (werken aan eigen deskundigheid en bevorderen kwaliteitszorg). Deze examens hebben de vorm van verslagen, die mede door Humankind moesten worden beoordeeld.

2.       Op 14 juni 2023 heeft de eindbeoordeling van de stage plaatsgevonden tussen [appellante], de BPV-coördinator van Humankind en de BPV-docent van het VISTA College. [appellante] heeft een onvoldoende gekregen, omdat zij volgens Humankind op 14 van de 32 criteria onvoldoende scoort. Volgens de examencommissie heeft het VISTA College deze beoordeling terecht overgenomen, omdat de drie praktijkopleiders van Humankind die bij de beoordeling waren betrokken hebben toegelicht waarom die 14 criteria met een onvoldoende zijn beoordeeld. Ook is de eindbeoordeling volgens de examencommissie in lijn met eerdere tussentijdse beoordelingen en gevoerde BPV-gesprekken.

Op 6 juli 2023 heeft de examencommissie vastgesteld dat [appellante] voor de examens F en G geen voldoende heeft behaald, omdat deze volgens de examinator van het VISTA College niet te beoordelen zijn. Het resultaat van de examens is aangeduid met ‘poging vergeven’. Dat betekent volgens de verklaring van de CBE op de zitting bij de Afdeling ‘onvoldoende’.

De reden daarvan is dat een door Humankind ondertekende authenticiteitsverklaring ontbreekt en Humankind de vereiste originele beoordelingsformulieren niet heeft ingevuld. Bij het ontbreken van een authenticiteitsverklaring mag en kan de examinator van het VISTA College volgens de examencommissie niet tot beoordeling van het examen overgaan, omdat dan niet zeker is of wat in het verslag is vermeld ook daadwerkelijk is uitgevoerd in de praktijk.

3.       Volgens de CBE is de beslissing van de examencommissie over de BPV-eindbeoordeling zorgvuldig genomen. De beslissing van de examencommissie om de examens F en G als onvoldoende te beoordelen, omdat deze incompleet zijn aangeleverd, is ook zorgvuldig tot stand gekomen, aldus de CBE.

4.       In geschil zijn zowel de onvoldoende voor de BPV als de onvoldoendes voor de examens F en G. Deze zijn onlosmakelijk verbonden, omdat de examens F en G over de werkzaamheden tijdens de stage gaan.

[appellante] en de CBE hebben hun visie over deze gebeurtenissen toegelicht.

Toetsingskader

5.       Op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) kan bij een CBE administratief beroep worden ingesteld tegen een beslissing van een examencommissie op de grond dat die beslissing in strijd is met het recht. Volgens het Reglement commissie van beroep voor de examens van het VISTA College toetst de CBE of de examencommissie, alle omstandigheden in acht nemend, in redelijkheid tot haar beslissing is gekomen. De CBE stelt bij haar beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het examen geheel of gedeeltelijk af te leggen.

Tegen de beslissing van een CBE op het administratief beroep kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling. Artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Dit betekent dat de Afdeling slechts kan beoordelen of de CBE de beslissing van de examencommissie terecht in stand heeft gelaten, omdat is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de WEB of enige andere wet in formele zin zijn gesteld.

6.       De relevante artikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beroepsgronden en beoordeling daarvan

De BPV-eindbeoordeling

7.       [appellante] betoogt dat de CBE heeft miskend dat de examencommissie de BPV-eindbeoordeling door Humankind ten onrechte heeft overgenomen. De beoordeling is volgens haar niet correct, oneerlijk en niet in lijn met eerdere BPV-gesprekken. Bij haar tussentijdse BPV-beoordeling scoorde zij op 8 van de 32 criteria een onvoldoende. Zonder tussentijds feedback te hebben gekregen van Humankind scoorde zij bij de eindbeoordeling ineens op 14 criteria onvoldoende. Bovendien zat er een groot verschil tussen de leerdoelen die door de opleiding werden gesteld en de ontwikkelpunten die in de tussentijdse en eindbeoordeling stonden. [appellante] zegt dat bij één van de beoordelaars van Humankind de deskundigheid om haar te beoordelen ontbrak, omdat deze [appellante] nooit aan het werk heeft gezien. Op de zitting bij de Afdeling heeft zij verder uiteengezet dat het voor haar niet duidelijk was door wie zij zou worden beoordeeld.

7.1.    In artikel 7.2.8, derde lid, van de WEB is bepaald dat het leerbedrijf dat de BPV verzorgt, zorgdraagt voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het bevoegd gezag, dat is in dit geval het VISTA College, beoordeelt of de student de BPV met een positieve beoordeling heeft voltooid. Het bevoegd gezag betrekt bij die beoordeling het oordeel van het bedrijf.

De eindbeoordeling is ondertekend door [appellante], de BPV-docent van het VISTA College en de BPV-coördinator van Humankind. Anders dan [appellante] stelt, heeft deze coördinator de beoordeling niet opgesteld. Dat is gedaan door drie praktijkopleiders van Humankind met wie [appellante] heeft samengewerkt. Eén van deze praktijkopleiders was tevens de BPV-begeleider. Zij vervulde deze functie vanaf het begin van de stage. [appellante] stelt niet dat deze praktijkopleiders niet deskundig waren. Ook is niet aannemelijk dat zij niet wist wat de rol van de BPV-begeleider was.

De praktijkopleiders hebben gemotiveerd waarom [appellante] niet aan alle 32 beoordelingscriteria heeft voldaan. Het VISTA College hoefde niet te twijfelen aan die beoordeling. [appellante] heeft voor de tussentijdse BPV-beoordeling een onvoldoende behaald. Voor zover zij vóór deze beoordeling niet op de hoogte was van de beoordelingscriteria voor de stage, was zij dat daarna wel. In een gesprek op 14 maart 2023 is de tussentijdse BPV-beoordeling besproken en zijn de leerpunten op een rij gezet. Op 22 en 30 maart 2023 heeft de BPV-begeleider contact gezocht met de BPV-docent. Daarbij heeft zij haar zorgen geuit over het functioneren van [appellante]. Vervolgens hebben op 3 april, 11 april, 9 mei, 17 mei, 24 mei, 31 mei en 6 juni 2023 BPV-gesprekken plaatsgevonden. Volgens de gespreksverslagen was de BPV-docent bij al deze gesprekken aanwezig en de BPV-begeleider van Humankind bij vijf ervan. Ook blijkt uit deze verslagen dat in die gesprekken steeds is besproken dat [appellante] niet op alle punten goed functioneert. De BPV-eindbeoordeling op 14 juni 2023 is hiermee in lijn. De begeleiding door het VISTA College en Humankind is voldoende zorgvuldig geweest. Humankind heeft inzichtelijk en consequent gehandeld. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gespreksverslagen de gesprekken onjuist weergeven.

De Afdeling is het eens met de CBE dat het VISTA College de BPV-eindbeoordeling mocht overnemen. Over de inhoud van de beoordeling kan de Afdeling geen oordeel geven.

Het betoog slaagt niet.

De examens F en G

8.       Omdat de onvoldoende voor de BPV-eindbeoordeling in stand blijft, behoeven de gronden die [appellante] heeft aangevoerd over de examens F en G geen bespreking. Ook als tot het oordeel zou worden gekomen dat de CBE [appellante] in de gelegenheid had moeten stellen alsnog de authenticiteitsverklaringen en originele beoordelingsformulieren in te leveren, zou dat haar niet baten. De daaropvolgende inhoudelijke beoordeling van de examens F en G, die uitsluitend gaan over de werkzaamheden die [appellante] tijdens de stage bij Humankind heeft verricht, zou er namelijk niet aan kunnen afdoen dat [appellante] die stage niet met een positieve beoordeling heeft voltooid.

Op de zitting bij de Afdeling is verder gebleken dat [appellante] inmiddels bij een ander leerbedrijf stage loopt. Zij zal de examens F en G opnieuw moeten maken voor de werkzaamheden die zij daar verricht.

Eindoordeel

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     De CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. De Vries-Biharie
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024

611

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:4

[…]

3. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

[…],

b. inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing,

[…].

Wet educatie en beroepsonderwijs

Artikel 7.2.8

[…]

3. Het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het bevoegd gezag beoordeelt of de student de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid. Het bevoegd gezag betrekt bij die beoordeling het oordeel van het bedrijf onderscheidenlijk de organisatie, met inachtneming van de desbetreffende in de onderwijs- en examenregeling op te nemen regels.

[…]

Artikel 7.5.4

1. De commissie van beroep voor de examens oordeelt over beslissingen van de examencommissie of van de examinatoren.

2. Het beroep kan, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld terzake dat een beslissing in strijd is met het recht.

3. De commissie beslist binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tenzij de commissie deze termijn heeft verlengd met ten hoogste twee weken.

4. De commissie stelt een onderzoek in alvorens te beslissen. Zij stelt bij haar beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het examen geheel of gedeeltelijk af te leggen.

5. De commissie maakt haar beslissing bekend aan de kandidaat, aan de ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat indien deze minderjarig is, aan het bevoegd gezag, aan het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, en aan de inspectie.

6. Indien de commissie het beroep gegrond acht, vernietigt zij de beslissing geheel of gedeeltelijk. De commissie is niet bevoegd in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij kan bepalen dat opnieuw of, indien de beslissing is geweigerd, alsnog in de zaak wordt beslist, dan wel dat het examen of enig onderdeel daarvan opnieuw wordt afgenomen onder door de commissie te stellen voorwaarden. De examencommissie of de examinator van wie de beslissing is vernietigd, voorziet voor zover nodig opnieuw in de zaak met inachtneming van de uitspraak van de commissie van beroep voor de examens. De commissie kan daarvoor in haar uitspraak een termijn stellen.

Artikel 7.5.9

1. Een schriftelijke beslissing van een orgaan van een instelling inhoudende een rechtshandeling die jegens een betrokkene is genomen op grond van deze wet en daarop gebaseerde regelingen, wordt voor de toepassing van de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot besluiten aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van die wet. Het beroep kan worden ingesteld door de betrokkene.

[…]

Reglement commissie van beroep voor de examens

Artikel 3

[…]

4. De Commissie toetst of een examencommissie of een examinator, of een daartoe bevoegde onderwijsleidinggevende inzake bindend studieadvies, alle omstandigheden in acht nemend, in redelijkheid tot de beslissing, waartegen beroep of bezwaar wordt aangetekend, is gekomen.