Uitspraak 202300156/1/V1


Volledige tekst

202300156/1/V1.
Datum uitspraak: 27 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [de vreemdeling],

2.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 december 2022 in zaak nr. NL21.4820 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 12 maart 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 3 maart 2022 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.

Bij besluiten van 11 mei 2022 en 10 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het besluit van 12 maart 2021 nader gemotiveerd.

Bij uitspraak van 13 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De vreemdeling en de staatssecretaris hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.

De staatssecretaris heeft bij besluit van 24 maart 2023 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft daartegen beroepsgronden ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, samen met zaken nrs. 202207185/1/V1 en 202107069/1/V2, ter zitting behandeld op 13 juni 2023, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat en mr. V. Ilić, zijn verschenen. Verder is de zoon van de vreemdeling, vergezeld door I. Al Hraky als tolk, ter zitting verschenen.

Overwegingen

1.       De vreemdeling is een nu 58-jarige vrouw uit Syrië die verblijf wil als familie- of gezinslid bij haar nu 30-jarige zoon, referent. Referent is in 2015 uit Syrië gevlucht en heeft sinds 2018 een asielvergunning in Nederland. De vreemdeling heeft enkele medische klachten waardoor zij problemen ervaart in haar dagelijks functioneren. Zij heeft hart- en vaatziekten en diabetes, waarvoor zij periodieke controles krijgt. Verder is zij geopereerd aan haar polsen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat referent niet aan de vereisten in het jongvolwassenenbeleid voldoet, dat er tussen de vreemdeling en referent geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in hun nadeel uitvalt.

1.1.    Deze uitspraak gaat over gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM van een familielid dat niet tot het kerngezin van een referent behoort. Een kerngezin bestaat uit ouders en hun minderjarige kinderen. In voorliggende uitspraak, en in de uitspraak van vandaag in zaak nr. 202207185/1/V1, ECLI:NL:RVS:2024:1188, gaat het over een ouder die bij een volwassen kind wil verblijven. In de uitspraak van vandaag in zaak nr. 202107069/1/V2, ECLI:NL:RVS:2024:1187, gaat het om een grootouder die bij een minderjarig kleinkind wil verblijven.

1.2.    Zoals overwogen in de uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2024:1188), onder 5.1, mag de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte persoonlijke banden tussen een vreemdeling en referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Anders dan uit de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, volgt, hoeft hij in dat geval dus niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Verder volgt uit de uitspraak van vandaag dat de staatssecretaris een brede beoordeling moet maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent. Het gaat er namelijk vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke.

De uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling en referent niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat referent in 2011 in Syrië is gaan werken, vijf dagen per week, en sindsdien kostwinner is. Hij betaalde de huur van het huis en voorzag in zijn eigen onderhoud en dat van zijn moeder. Van 2013 tot 2015 was hij uitbater van een cafetaria. Referent heeft tegenstrijdig verklaard over de vraag of hij vanaf 2013 nog samenwoonde met zijn moeder.

Verder heeft de staatssecretaris zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er tussen hen geen ‘more than the normal emotional ties’ bestaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat zij tussen 2013 en 2015 niet hebben samengewoond, dat er hooguit in zeer beperkte mate sprake is van financiële afhankelijkheid en dat uit de stukken niet blijkt dat de vreemdeling voor haar medische klachten afhankelijk was of is van hulp of mantelzorg door referent, en dat niet is gebleken dat zij zonder zijn aanwezigheid niet kan functioneren.

Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris de belangenafweging ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft ten eerste overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er alleen bij zeer bijzondere omstandigheden sprake kan zijn van een positieve verplichting voor een eerste toelating. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris de emotionele banden tussen de vreemdeling en referent, die zijn ontstaan als gevolg van aan het oorlogsgeweld in Syrië gerelateerde gebeurtenissen, zoals het overlijden van de broer van de vreemdeling en de vlucht van haar beide kinderen, niet kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken.

Hoger beroep van de vreemdeling

3.       Wat de vreemdeling in de eerste grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vraag bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

4.       De vreemdeling klaagt in haar tweede grief dat de toetsing van de rechtbank van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan niet compleet is geweest. Zij betoogt dat de begrippen die de staatssecretaris gebruikt, te weten ‘zichzelf kunnen redden en functioneren’, niet uit de rechtspraak van het EHRM volgen. Ook getuigt de overweging van de rechtbank dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder referent niet kan functioneren, volgens haar van een te strenge toets.

4.1.    Zoals de Afdeling onder 1.2 heeft overwogen, moet de staatssecretaris een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het standpunt van de staatssecretaris over de bijkomende elementen van afhankelijkheid stand kan houden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdeling slechts in zeer beperkte mate financieel afhankelijk is van referent, dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar medische toestand afhankelijk van hem is, en dat zij in de twee jaar voordat referent naar Nederland kwam, niet hebben samengewoond. De vreemdeling heeft indringend geschetst dat de emotionele banden tussen haar en referent sterk zijn, door het overlijden, de ontvoering en de vlucht van familieleden als direct gevolg van de oorlog in Syrië. Deze emotionele banden alleen zijn echter niet voldoende om te spreken van ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hoewel het, zoals de vreemdeling terecht betoogt, voor de vraag of er ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ bestaan ook niet vereist is dat een vreemdeling zichzelf zonder een referent niet zou kunnen redden, of niet zou kunnen functioneren, heeft de rechtbank op basis van al deze omstandigheden, in samenhang bezien, terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat er tussen de vreemdeling en referent geen afhankelijkheid bestaat die uitstijgt boven het gebruikelijke. De grief faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond.

Hoger beroep van de staatssecretaris

6.       De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat er alleen bij bijzondere omstandigheden sprake kan zijn van een eerste toelating op grond van artikel 8 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat er geen beoordeling van artikel 8 van het EVRM meer aan de orde is, omdat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven.

7.       De Afdeling leest deze grief, in het licht van de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1188, zo, dat de staatssecretaris daarin betoogt dat hij geen belangenafweging hoefde te maken, omdat er tussen de vreemdeling en referent geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, en dus geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen hen bestaat. Gelet op wat de Afdeling onder 5 tot en met 5.4 van die uitspraak van vandaag heeft overwogen, slaagt dit betoog. Zoals de Afdeling onder 4.1 heeft overwogen, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er tussen de vreemdeling en referent geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. In die beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden van de vreemdeling en referent betrokken. De staatssecretaris mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken. De grief slaagt.

Conclusie

8.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. Het is niet nodig de overige grieven van de staatssecretaris te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken is het beroep alsnog ongegrond.

Beroep van rechtswege

9.       De staatssecretaris heeft het besluit van 24 maart 2023 genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Door de vernietiging van die uitspraak is de grondslag aan dat besluit ontvallen. Daarom vernietigt de Afdeling dat besluit.

10.     De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;

II.       verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 december 2022 in zaak nr. NL21.4820;

IV.     verklaart het beroep ongegrond;

V.      vernietigt het besluit van 24 maart 2023, V-[…].

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. De Lange
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024

999