Uitspraak 200300081/1


Volledige tekst

200300081/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2002, kenmerk nr. 02.7719, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een honden- en kattenpension, met inbegrip van een trimsalon voor honden en katten en een inrichting voor het fokken met eigen honden en mestopslag. De inrichting ligt op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie […], nummers […] en […].

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 24 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 1 april 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2003. Appellanten zijn vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde].
Verweerder is vertegenwoordigd door J. Tijman op Smeijers en A.J. ten Hove, ambtenaren van de gemeente. [gemachtigde] heeft het woord gevoerd namens hondenpension [vergunninghouder].

2. Overwegingen

2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.2. Appellanten stellen zich op het standpunt - kort gezegd - dat de vergunning aan omwonenden onvoldoende bescherming biedt tegen geluid en dat de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften bovendien niet kunnen worden nageleefd. Zij voeren daartoe aan dat het omgevingsgeluid veel lager is dan het niveau waarvan verweerder is uitgegaan, dat er in het akoestisch rapport ten onrechte is uitgegaan van berekeningen en niet van metingen en dat de aannames in dat rapport ten aanzien van met name het blafgedrag en de blafduur te gunstig zijn voorgesteld.

2.2.1. Blijkens het besluit heeft verweerder de beoordeling van de in de vergunningaanvraag opgenomen geluidsaspecten gebaseerd op hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Die handreiking verwijst voor de normering in een situatie waarin gemeentelijk geluidbeleid ontbreekt naar de circulaire industrielawaai. De geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,LT) in vergunningvoorschrift 2.1.1 zijn gebaseerd op de streefwaarden voor een landelijk omgeving als bedoeld in die circulaire. Gezien het deskundigenbericht acht de Afdeling die typering juist. In vergunningvoorschrift 2.1.2 zijn grenswaarden opgenomen voor het maximale geluidniveau (Lmax). Die waarden blijven binnen de waarden uit de circulaire. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 een toereikende bescherming bieden tegen geluidhinder.

Volgens het deskundigenbericht zijn de akoestische aannames en uitgangspunten van de aanvraag representatief voor deze inrichting en geven de uitkomsten van de akoestische berekeningen een representatief beeld van het in werking zijn van de inrichting. Appellanten hebben de juistheid van het deskundigenbericht niet betwist. De Afdeling ziet in de omstandigheden van dit geval dan ook geen reden om aan te nemen dat de inrichting niet binnen de grenswaarden uit de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 in werking kan zijn. De verwijzing van appellanten naar twee andere inrichtingen met vergelijkbare activiteiten leidt de Afdeling, gezien onder meer de verschillen in uitvoering en voorzieningen tussen de onderscheiden inrichtingen, niet tot het oordeel dat sprake is van zodanig gelijke gevallen, dat daarom moet worden getwijfeld aan de juistheid van het deskundigenbericht terzake.

2.3. Appellanten stellen zich op het standpunt dat een inrichting als de onderhavige thuishoort op een industrieterrein.

2.3.1. De Afdeling overweegt dat verweerder in deze procedure slechts diende te beoordelen of voor de aangevraagde inrichting op de aangevraagde locatie een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer kon worden verleend. Of een andere locatie geschikter is voor vestiging van de inrichting, speelt bij die beoordeling geen rol.

2.4. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003

157.