Uitspraak 202205879/1/A2


Volledige tekst

202205879/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Goes,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 24 augustus 2022 in zaak nr. 21/3294 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden (hierna: het SDB).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2021 heeft het SDB de schuldhulpverlening aan [appellant] en zijn partner [partner] op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) beëindigd.

Bij besluit van 16 juli 2021 heeft het SDB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het SDB heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Talhaoui, advocaat te Rotterdam, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.       [appellant] heeft een gezin met twee inwonende kinderen, waarvan één volwassen is. [appellant] was zelfstandig ondernemer en had een pizzakoeriersbedrijf. Vanaf 2 maart 2020 is hij uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Vervolgens heeft hij zich aangemeld voor schuldhulpverlening in het kader van de Wgs. Op 11 maart 2020 is hij op het spreekuur schulddienstverlening geweest. Na dit gesprek is [appellant] aangemeld bij het Leger des Heils voor hulp bij de jaarrekeningen 2018 en 2019 en het doen van de aangiften over 2018 en 2019.

Besluitvorming

3.       Bij besluit van 8 juli 2020 is aan [appellant] en zijn partner schuldhulpverlening toegekend, bestaande uit budgetbeheer en schuldbemiddeling, onder de voorwaarde dat zij beschikken over voldoende inkomen en hun inkomen stabiel is. In dit besluit is vermeld dat aan de schuldhulpverlening wettelijk twee verplichtingen zijn verbonden. Dat zijn de inlichtingenplicht en de medewerkingsplicht (achtereenvolgens artikelen 6 en 7, eerste lid, van de Wgs). Daarnaast zijn er een aantal individuele verplichtingen opgelegd, waaronder het indienen van de aangiften inkomstenbelasting over 2018 en 2019 bij de belastingdienst. Zolang deze aangiften niet zijn ingediend, is het niet mogelijk om een minnelijke schuldregeling voor [appellant] te starten, aldus het SDB. Ook is aan [appellant] de verplichting opgelegd om zich onder beschermingsbewind te stellen.

4.       Bij het besluit van 24 maart 2021 heeft het SDB de schuldhulpverlening beëindigd, omdat [appellant] niet de medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. [appellant] zou zich onder beschermingsbewind moeten stellen, maar heeft dit niet gedaan. Het SDB heeft [appellant] daarbij dringend geadviseerd om zich alsnog onder beschermingsbewind te stellen. Zodra hij onder bewind staat en hij alle aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting heeft ingediend bij de belastingdienst en de situatie volgens de bewindvoerder stabiel is, dan kan hij zich opnieuw aanmelden voor schuldhulpverlening. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het besluit van 16 juli 2021 heeft het SDB de bezwaren van [appellant], overeenkomstig het advies van de bezwaarschriften- en klachtencommissie, ongegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het SDB de verplichting van beschermingsbewind mocht stellen. Zij heeft hierbij van belang geacht dat [appellant] een gezin met kinderen heeft en dat gebleken is dat hij zijn problematische schulden niet zelf kan oplossen. Sinds zijn aanmelding voor schuldhulpverlening op 11 maart 2020 zijn er alleen maar schulden bij gekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het SDB in deze situatie de verplichting van beschermingsbewind mocht stellen aangezien schuldhulpverlening zonder beschermingsbewind niet effectief is geweest en ook niet gaat zijn.

6.       [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld.

Gronden hoger beroep en beoordeling ervan

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de doelen van schuldhulpverlening ook zonder beschermingsbewind kunnen worden behaald. Dit zou kunnen als het SDB meer begeleiding en maatwerk zou leveren. [appellant] accepteert immers hulpverlening en heeft hiertoe ook concrete stappen ondernomen, zoals het doen van de aangifte omzetbelasting.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat de gronden van [appellant] zich met name richten tegen overweging 6.6 van de aangevallen uitspraak waarin, zoals hiervoor onder 5 is vermeld, staat dat het SDB de verplichting van beschermingsbewind mocht stellen. Afgezien van het antwoord op de vraag of deze verplichting in dit hoger beroep over beëindiging van de schuldhulpverlening aan de orde kan worden gesteld, onderschrijft de Afdeling dit oordeel van de rechtbank. Voor zover het hoger beroep van [appellant] moet worden gezien als gericht tegen de beëindiging van de schuldhulpverlening omdat hij de medewerkingsplicht en de verplichting van beschermingsbewind niet in acht heeft genomen, overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de problematische schuldenproblematiek van [appellant] in het verleden, de omstandigheid dat hij deze problematiek niet zelf heeft kunnen oplossen en het niet in acht nemen van de medewerkingsplicht door zich niet onder beschermingsbewind te stellen, mocht het SDB de schuldhulpverlening beëindigen.

8.       Het betoog slaagt niet.

Slotsom

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

10.     Het SDB hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bindels
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024

85-1068

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Artikel 4a. Beschikking tot schuldhulpverlening dan wel de afwijzing of beëindiging ervan

1. Na het eerste gesprek, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt een beschikking afgegeven, inhoudende:

a. het plan van aanpak; of

b. een weigering tot schuldhulpverlening.

2. In afwijking van het eerste lid kan een beschikking achterwege blijven als in het eerste gesprek door de inwoner wordt aangegeven af te zien van verdere schuldhulpverlening.

3. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven binnen een bij gemeentelijke verordening te bepalen termijn. Deze termijn bedraagt maximaal acht weken.

4. Aan een beschikking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kunnen voorwaarden worden verbonden.

5. In het plan van aanpak wordt ten minste de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in acht genomen.

6. Als er redenen zijn om de schuldhulpverlening tussentijds te beëindigen, wordt een beschikking tot beëindiging van de schuldhulpverlening afgegeven.

Artikel 6. Inlichtingenplicht

De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet, voor zover gegevens over deze feiten en omstandigheden niet door het college kunnen worden verkregen.

Artikel 7. Medewerkingsplicht

1. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

2. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht.

3. Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Burgerlijk Wetboek Boek 1, Titel 19. Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen

Artikel 431

1. De kantonrechter kan een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren

a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel

b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.

2. Indien te verwachten is dat een minderjarige op het tijdstip waarop hij meerderjarig zal worden, in de in het vorige lid bedoelde toestand zal verkeren, kan het bewind reeds voor de meerderjarigheid worden ingesteld.

3. Het bewind kan eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat de rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.

4. De rechter bij wie een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten dan wel een zorgmachtiging of een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg aanhangig is, is tevens bevoegd tot de kennisneming van een verzoek tot instelling van het bewind.

5. Onder aan de meerderjarige toebehorende goederen zijn in deze titel begrepen goederen die behoren tot zijn huwelijksgemeenschap of gemeenschap van geregistreerd partnerschap en die niet uitsluitend onder het bestuur van zijn echtgenoot dan wel geregistreerd partner staan.