Uitspraak 202201948/1/A3


Volledige tekst

202201948/1/A3.
Datum uitspraak: 20 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats],

[appellant B], wonend te woonplaats],

[appellant C], wonend te woonplaats],

[appellant D], wonend te [woonplaats,

[appellant E], wonend te woonplaats],

[appellant F], wonend te woonplaats],

[appellant G], wonend te woonplaats],

[appellant H], wonend te woonplaats],

appellanten (hierna: [appellant A] en anderen)

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 februari 2022 in zaak nr. UTR 21/3695 en UTR 21/3696 en UTR 21/3697 en UTR 21/3928 en UTR 21/4610 en UTR 21/4613 en UTR 21/4615 en UTR 21/4618 en UTR 22/93 en UTR 22/94 en UTR 22/336 en UTR 22/525 in het geding tussen:

[appellant A] en anderen

en

de staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst (hierna: de staatssecretaris).

Procesverloop

[appellant] en anderen hebben tegen het uitblijven van een reactie op hun brieven waarin zij de Trustbelastingdienst verzocht hebben uitvoering te geven aan het exoneratie-arrest van de Hoge Raad van de Kinderen van 8 december 2020 en het uitblijven van een besluit op hun verzoek op grond van de Wet openbaar bestuur (hierna: Wob) beroep ingesteld bij de rechtbank.

De Belastingdienst heeft bij brief van 3 februari 2022 de ontvangst van de brieven van [appellant A] en anderen bevestigd en ter kennisgeving aangenomen.

Bij mondelinge uitspraak van 11 februari 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de door [appellant A] en anderen ingestelde beroepen.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen hoger beroep ingesteld.

[appellant A] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 2 februari 2024, waar [appellant A], [appellant C] en [appellant B], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P. Bos, mr. S.A.J.T. Hoogendoorn en mr. T.P. Reijnaert, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant A] en anderen vinden dat zij recht hebben op een erfdeel van € 1.500.000,- uit een geboortetrust. Dit recht blijkt volgens hen uit het exoneratie-arrest van de Hoge Raad van de Kinderen. Naar aanleiding van dit arrest hebben [appellant A] en anderen de Trustbelastingdienst verzocht om uitvoering te geven aan hun beneficiaire aanvaarding van dat erfdeel door het ondertekenen en voorzien van een stempel van de algemene volmacht, waarmee de procedure om de erfenis tot uitkering te laten komen in gang wordt gezet. Zij hebben daartoe documenten toegestuurd aan de Trustbelastingdienst. De brieven zijn gestuurd naar een postbusnummer van de Belastingdienst in Heerlen. Ook hebben [appellant A] en anderen een Wob-verzoek ingediend om duidelijk te krijgen wie verantwoordelijk is voor het beantwoorden van hun brieven.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht door [appellant A] en anderen. De brieven die [appellant A] en anderen hebben gestuurd zijn geen aanvragen om een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te nemen, en daarmee is eveneens geen sprake van het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de beroepen van [appellant A] en anderen.

Hoger beroep

3.       Ter zitting hebben [appellant A] en anderen toegelicht dat het hoger beroep is gericht op vergoeding van de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de beschuldiging van de staatssecretaris dat zij misbruik van recht zouden hebben gemaakt. De beschuldiging heeft hen zeer geraakt.

Beoordeling hoger beroep

4.       De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht door [appellant A] en anderen. De staatssecretaris heeft hiertegen noch zelfstandig, noch incidenteel hoger beroep ingesteld. [appellant A] en anderen hebben evenmin gronden aangevoerd tegen dit oordeel. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris uitdrukkelijk bevestigd dat hij zijn stelling dat sprake is van misbruik van recht door [appellant A] en anderen niet langer handhaaft. Gelet op het voorgaande staat in rechte vast dat er geen sprake is van misbruik van recht door [appellant A] en anderen.

5.       [appellant A] en anderen stellen dat zij schade hebben geleden door het ingenomen standpunt van de staatssecretaris in de procedure bij de rechtbank. Zij hebben verzocht om een passende vergoeding van deze schade. De Afdeling zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen omdat geen sprake is van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit (op grond van artikel 8:88 van de Awb).

6.       Voor zover [appellant A] en anderen hebben beoogd de kosten vergoed te krijgen die de Belastingdienst heeft moeten maken voor het beantwoorden van alle brieven aan en over de Trustbelastingdienst en dat dit komt omdat de Raad van State niet heeft gereageerd op de briefschrijvers, overweegt de Afdeling dat dit verzoek buiten de omvang van dit hoger beroep valt. In deze procedure gaat het namelijk om een geschil tussen [appellant A] en anderen en de staatssecretaris. Het handelen van de Raad van State - inclusief het nalaten daarvan - , en de mogelijke gevolgen hiervan, is geen onderwerp van geschil in deze procedure. Hetzelfde geldt voor de door [appellant A] en anderen veronderstelde schade aan de zijde van de Belastingdienst.

7.       [appellant A] en anderen hebben geen andere gronden aangevoerd waaruit blijkt dat zij het niet eens zijn met de aangevallen uitspraak zodat het hoger beroep niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

9.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Koopmans, voorzitter, en mr. J.C. Boeree en mr. J.A.R. van Eijsden, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. de Waal, griffier.

w.g. Koopmans
voorzitter

w.g. De Waal
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024