Uitspraak 202201622/1/A3


Volledige tekst

202201622/1/A3.
Datum uitspraak: 20 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], te [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 27 januari 2022 in zaak nr. 21/3961 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B]

en

de burgemeester van Vijfheerenlanden.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2021 heeft de burgemeester besloten de woning aan de [locatie] in Leerdam voor de duur van drie maanden te sluiten.

Bij besluit van 17 augustus 2021 heeft de burgemeester het door [appellant A] en [appellante B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellante B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellante B] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2023, waar [appellant A], bijgestaan door mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Stuij en N. van Schaik, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant A] en [appellante B] woonden met hun destijds vijfjarige zoon in een huurwoning aan de [locatie] in Leerdam. Zij huurden deze woning van Stichting Kleurrijk Wonen (verder: de stichting). In het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een crimineel samenwerkingsverband gericht op de handel in verdovende middelen, heeft de politie [appellant A] op 15 februari 2021 in de woning aangehouden en de woning doorzocht. Met de bestuurlijke rapportage van 26 februari 2021 en de aanvullende bestuurlijke rapportage van 19 maart 2021 heeft de politie de burgemeester geïnformeerd over de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek. In deze rapportages is vermeld dat in de woning in totaal 25,66 gram cocaïne is aangetroffen, verpakt in 66 ponypacks. Ook is ruim € 5.500,-- aan contant geld gevonden. Verder is vermeld dat [appellant A] werd aangestuurd om vanuit de woning, die als uitvalsbasis diende, verdovende middelen te leveren aan klanten, waarbij de afnemers onder meer in de directe omgeving van de woning drugs geleverd konden krijgen.

Besluitvorming

3.       Op grond van de bevindingen uit de bestuurlijke rapportages heeft de burgemeester bij brief van 10 maart 2021 aan [appellant A] en [appellante B] en aan de stichting als eigenaar van de woning het voornemen kenbaar gemaakt om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Diezelfde dag heeft de stichting per e-mail een zienswijze ingediend. In dit e-mailbericht heeft de stichting te kennen gegeven dat zij aan [appellant A] en [appellante B] heeft medegedeeld dat zij de huurovereenkomst met ingang van 9 april 2021 wil ontbinden. Bij brief van 12 maart 2021 heeft [appellante B] een zienswijze kenbaar gemaakt. Desgevraagd heeft zij naar aanleiding van haar zienswijze de medische situatie van haar zoon met stukken onderbouwd.

4.       Aan het besluit van 25 maart 2021 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat uit de politie-informatie in de bestuurlijke rapportages is gebleken dat een handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen en dat hij daarom in beginsel bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Met de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Vijfheerenlanden 2020 (hierna: de Beleidsregel) heeft de burgemeester een nadere invulling gegeven aan zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Daarin is het uitgangspunt geformuleerd dat bij een eerste overtreding een waarschuwing wordt gegeven, tenzij sprake is van een ernstige situatie die een directe tijdelijke sluiting rechtvaardigt. Door de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning is volgens de burgemeester per definitie sprake van een ernstige situatie. Dat sprake is van een ernstige situatie wordt versterkt door de aangetroffen attributen, zoals ponypacks en een grote hoeveelheid contant geld. Daarnaast is uit het politieonderzoek gebleken dat sprake was van een crimineel samenwerkingsverband gericht op handel in verdovende middelen. [appellant A] had als huurder van de woning een rol in het afleveren van verdovende middelen aan klanten, waarbij hij de woning als uitvalsbasis gebruikte. Ook konden afnemers in de directe omgeving van de woning drugs afgeleverd krijgen. De burgemeester heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de medische kwetsbaarheid van de zoon van [appellant A] en [appellante B] niet doorslaggevend is voor het afzien van sluiting. De gevolgen voor kinderen om te wonen in een omgeving waar drugshandel wordt gefaciliteerd zijn volgens de burgemeester groter dan de gevolgen van het tijdelijk elders huisvesten. Daarnaast concludeert de burgemeester dat uit de aangeleverde stukken over de medische situatie van de zoon onvoldoende blijkt dat [appellante B] en haar zoon niet tijdelijk elders zouden kunnen verblijven en ook niet dat de zoon een bijzondere binding met de woning heeft. De burgemeester heeft het belang van [appellant A] en [appellante B] afgewogen tegen het belang van handhaving en daarbij het laatste belang zwaarder laten wegen. Met de sluiting wordt het pand, dat een belangrijke rol speelde in een crimineel samenwerkingsverband met een grote mate van professionaliteit, aan het drugscircuit onttrokken, wordt de loop naar het pand eruit gehaald en wordt een signaal naar de omgeving afgegeven dat vanuit de woning niet langer criminele activiteiten worden ontplooid.

5.       Hoewel de burgemeester in het besluit van 25 maart 2021 had gelast om de woning op 9 april 2021 te sluiten, heeft hij de feitelijke sluiting op advies van het Sociaal Team met een week uitgesteld om [appellante B] en haar zoon in de gelegenheid te stellen een alternatieve woonruimte te vinden. De woning is feitelijk op 16 april 2021 gesloten. Per die datum heeft de stichting ook de huurovereenkomst van [appellant A] en [appellante B] buitengerechtelijk ontbonden.

6.       Bij het besluit op bezwaar van 17 augustus 2021 heeft de burgemeester de sluiting van de woning, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften Vijfheerenlanden, gehandhaafd. Hiertegen hebben [appellant A] en [appellante B] beroep ingesteld.

Uitspraak van de rechtbank

7.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de sluiting van de woning voor een periode van drie maanden noodzakelijk is vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs, het contante geld dat in de woning is aangetroffen en de rol die [appellant A] blijkens de politie-informatie vervulde bij het afleveren van verdovende middelen, waarbij hij gebruik maakte van de woning als uitvalsbasis. De periode tussen de huiszoeking en de feitelijke sluiting acht de rechtbank niet onredelijk lang. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de sluiting van de woning evenredig is, ondanks dat de burgemeester daarbij niet heeft betrokken dat de stichting een aantekening heeft gemaakt die het verkrijgen van een nieuwe huurwoning door [appellant A] en [appellante B] mogelijk bemoeilijkt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellante B] ondersteuning heeft kunnen krijgen bij het vinden van andere woonruimte, waartoe de sluiting met een week is uitgesteld, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt omdat zij woonruimte vond bij haar schoonfamilie. Bovendien kan [appellante B] mede verantwoordelijk worden gehouden voor wat zich in de woning afspeelde, waardoor haar een verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. Het doel van de sluiting, namelijk herstel van de leefomgeving en de openbare orde, was met de strafrechtelijke aanpak van [appellant A] niet bereikt. Tot slot heeft de burgemeester de gevolgen van de sluiting voor de minderjarige zoon van [appellant A] en [appellante B] volgens de rechtbank voldoende meegewogen.

Hoger beroep

8.       [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de woning voor een periode van drie maanden heeft mogen sluiten.

Daartoe voeren zij aan dat er geen sprake was van een ernstig feit als bedoeld in het beleid, en dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk was. Niet is gebleken van drugshandel vanuit de woning en de woning stond niet bekend als drugspand. Daardoor was er volgens hen geen sprake van ‘loop’ naar de woning of overlast in de buurt. [appellant A] en [appellante B] voeren verder aan dat de aanwezigheid van drugs in de woning niet aan [appellante B] verweten kon worden, omdat zij niet op de hoogte was van de drugshandel van [appellant A] en daar ook niet bij was betrokken. Tot slot wijzen zij op de geruime tijd tussen de doorzoeking van de woning door de politie en het besluit tot sluiting van de woning. Van een ernstige situatie die sluiting rechtvaardigde, kan om die reden ook geen sprake zijn. Gelet op het voorgaande had de burgemeester een minder vergaande maatregel moeten treffen, aldus [appellant A] en [appellante B].

Daarnaast voeren [appellant A] en [appellante B] aan dat de sluiting, alle voornoemde omstandigheden in ogenschouw nemend, onevenwichtig was. De burgemeester heeft, mede gelet op de door hen ingebrachte medische verklaringen, onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van hun minderjarige zoon die met hen in de woning woonde en die bovendien door zijn autisme moeilijk kan omgaan met veranderingen in zijn omgeving, zoals een verhuizing. Verder heeft de sluiting ertoe geleid dat hun huurovereenkomst is ontbonden en zij op een lijst zijn geplaatst waardoor zij niet in aanmerking komen voor een andere huurwoning. Hierdoor zijn zij genoodzaakt tijdelijk bij familie in een veel te kleine woning te verblijven.

Beoordeling van het hoger beroep

Beoordelings- en toetsingskader

8.1     Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak) en in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911.

Ernstig geval

8.2     Anders dan [appellant A] en [appellante B] betogen, is sprake van een ernstig geval als bedoeld in de Beleidsregel, zodat ook in dit geval - waarin sprake was van een eerste overtreding - tot sluiting van de woning mocht worden overgegaan. Vaststaat dat in de woning van [appellant A] en [appellante B] 25,66 gram cocaïne, verpakt in 66 ponypacks, en € 5.500,00 aan contant geld is aangetroffen. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning is volgens de Beleidsregel per definitie een ernstige situatie, die als uitgangspunt sluiting van een woning rechtvaardigt.

Noodzakelijkheid

8.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de hierboven genoemde uitspraak van 6 juli 2022, moet aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.

8.4.    In lijn met de Beleidsregel heeft de burgemeester het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs en attributen die wijzen op drugshandel, zoals verpakkingsmaterialen en grote hoeveelheden contant geld, mogen aanmerken als een ernstige situatie die het noodzakelijk maakte de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Daarbij heeft de burgemeester mogen betrekken dat uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat [appellant A] een actieve rol had in het afleveren van drugs aan klanten, waarbij hij gebruik maakte van de woning als uitvalsbasis en in de directe omgeving van de woning drugs leverde aan afnemers. Op basis van de informatie in de bestuurlijke rapportages heeft de burgemeester mogen concluderen dat de woning een rol vervulde in de keten van drugshandel en dat er sprake was van een risico voor de veiligheid en leefbaarheid van de omgeving. [appellant A] heeft ook erkend dat hij drugs afleverde aan klanten. Weliswaar weerspreken [appellant A] en [appellante B]s dat [appellant A] dat vanuit de woning deed en stellen zij dat hij de drugs gewoonlijk in zijn auto bewaarde, maar dat volgt de Afdeling net als de rechtbank niet. Uit de bestuurlijke rapportages blijkt namelijk dat in het strafrechtelijke onderzoek is vastgesteld dat de woning als uitvalsbasis werd gebruikt. Bij de doorzoeking zijn handelsverpakkingen cocaïne in de woning aangetroffen en een grote hoeveelheid cash geld. De enkele niet onderbouwde betwisting van [appellant A] en [appellante B] dat er aflevering van drugs vanuit de woning plaatsvond, is onvoldoende voor een andersluidende conclusie. De woning vervulde dus een belangrijke rol in een crimineel samenwerkingsverband en de sluiting ervan kon de burgemeester redelijkerwijs noodzakelijk achten om de bekendheid van het pand in het criminele circuit teniet te doen. Dat de effecten van de drugshandel merkbaar waren in de buurt, blijkt bovendien uit het verslag van het buurtonderzoek dat op 17 februari 2021 is uitgevoerd door een toezichthouder van de gemeente. Met de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning voor drie maanden noodzakelijk was.

8.5.    Dat [appellant A] zich ten tijde van de sluiting in voorlopige hechtenis bevond en zich daardoor op dat moment niet bezighield met aan drugshandel gerelateerde activiteiten, doet aan de noodzakelijkheid van de sluiting niet af, omdat het gaat om een pandgerichte maatregel die tot doel heeft de woning te onttrekken aan het drugscircuit en de openbare orde in de directe omgeving ervan te herstellen. Dat is niet louter afhankelijk van de activiteiten van [appellant A]. Verder is het tijdsbestek van anderhalve maand tussen het aantreffen van de drugs en het besluit van de burgemeester niet zodanig lang dat deze afdoet aan de noodzakelijkheid van de maatregel. Het gestelde ontbreken van enig verwijtbaar handelen van [appellante B], omdat zij niets van de drugs en de activiteiten van [appellant A] af zou hebben geweten, is voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van de sluiting niet bepalend.

8.6.    Het betoog slaagt niet.

Evenwichtigheid

8.7.    Als de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911, rechtsoverweging 4.8).

8.8.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden evenwichtig was. Weliswaar is niet in geschil dat de minderjarige zoon van [appellant A] en [appellante B] vanwege de bij hem geconstateerde autismespectrumstoornis kwetsbaar is, maar dat betekent niet dat de woning niet mocht worden gesloten. Hoewel duidelijk is dat voor jonge kinderen, zeker met een kwetsbaarheid als de zoon van [appellant A] en [appellante B], een stabiele woonsituatie wenselijk is, hebben [appellant A] en [appellante B] niet aangevoerd dat hun zoon vanwege zijn kwetsbaarheid juist aan deze woning in het bijzonder was gebonden. Uit zowel de indicatiestelling van zorginstelling Yulius van 12 maart 2020, de verklaring van de huisarts van 16 maart 2020 als de brief van 18 maart 2021 van de zorgcoördinator van de school voor speciaal onderwijs waar hun zoon naartoe gaat, blijkt dat hij als gevolg van zijn autismespectrumstoornis minder makkelijk omgaat met veranderingen en dat hij gebaat is bij een veilige, duidelijke, gestructureerde en voorspelbare omgeving. Dat de gevolgen van een verhuizing ingrijpend waren voor het kind is dus evident, maar uit deze informatie volgt niet dat de gevolgen van een verhuizing voor de jongen niet zouden kunnen worden opgevangen. De burgemeester heeft hier bovendien in voldoende mate rekening mee gehouden. Hij heeft [appellante B] in contact gebracht met het Sociaal Team van de gemeente voor ondersteuning bij het vinden van vervangende woonruimte. [appellante B] heeft geen gebruik gemaakt van deze ondersteuning, maar zelf een tijdelijk onderkomen bij haar schoonfamilie gevonden. Dat deze woonsituatie mogelijk te wensen overliet is voorstelbaar, maar dat maakt niet dat ten tijde van het besluit tot sluiting sprake was van een schrijnende situatie. Verder heeft de burgemeester de feitelijke sluiting van de woning met een week uitgesteld, zodat de woning pas werd gesloten op het moment dat [appellante B] daadwerkelijk een ander onderkomen met haar zoon had gevonden. Dat de sluiting zou leiden tot de ontbinding van de huurovereenkomst en dat [appellant A] en [appellante B] door een aantekening van de stichting over de reden daarvan (door hen de zwarte lijst genoemd) mogelijk gedurende drie jaar geen verhuurdersverklaring zouden kunnen krijgen, had weliswaar betrokken moeten worden bij de belangenafweging van de burgemeester, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, maar ook dit gegeven maakt het besluit in dit geval niet onevenwichtig. Er is namelijk ingezet op ondersteuning bij het vinden van een ander onderkomen en ten tijde van de sluiting was er een vervangende woonplek. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, hebben [appellant A] en [appellante B]s volstaan met de enkele stelling dat deze aantekening hen zou beletten om ook bij andere corporaties of verhuurders dan de stichting (betaalbare) structureel vervangende woonruimte te vinden en hebben dat verder niet onderbouwd. Uit het feit dat ter zitting is gebleken dat zij inmiddels alweer geruime tijd over een sociale huurwoning beschikken waarvoor zij geen verhuurdersverklaring van de stichting hebben hoeven tonen, blijkt dat dit geen vanzelfsprekendheid is. Aan die aantekening van de stichting heeft de burgemeester in het licht van de aard en ernst van de overtreding, de noodzaak tot sluiting en het feit dat er vervangend onderkomen was voor [appellante B] en het kind daarom geen aanleiding hoeven zien om de woning toch niet te sluiten. De rechtbank is terecht tot dat oordeel gekomen. Tot slot leidt ook hetgeen [appellant A] en [appellante B] hebben aangevoerd over het ontbreken van verwijtbaarheid bij [appellante B] niet tot een ander oordeel. In het midden kan blijven of [appellante B] wel of niet daadwerkelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de harddrugs in de woning en de handel daarin vanuit de woning. Daargelaten dat zij in de gegeven omstandigheden als hoofdbewoner redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat [appellant A] de woning als uitvalsbasis gebruikte voor zijn activiteiten ten behoeve van drugshandel, geldt dat in elk geval [appellant A] als andere hoofdbewoner evident een verwijt treft. Dat ook [appellante B] en hun zoon daarvan in dit geval de gevolgen ondervinden is, gelet op de overige omstandigheden en het feit dat zij elders adequate woonruimte hebben gevonden, niet onevenwichtig.

8.9.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

10.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, mr. J.M. Willems en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Den Ouden
voorzitter

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024

705-1032

BIJLAGE | Wettelijk kader

Opiumwet

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

[…]

Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Vijfheerenlanden 2020

[…]

Ernstige situatie

Voor het toepassen van de bestuursdwangbevoegdheid tot sluiting van een woning moet worden gekeken naar de ernst van de overtreding. Sluiting van een woning betekent immers vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Voor een woning geldt dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning wordt overgegaan, tenzij er sprake is van een ernstige situatie. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij lokalen de van toepassing zijnde indicatoren kunnen worden gebruikt als motivering van het te nemen besluit.

Binnen de gemeente Vijfheerenlanden geldt als uitgangspunt dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning per definitie wordt bestempeld als een ernstig geval. Harddrugs hebben een nog groter effect op de omgeving en met deze drugs kan nog meer geld worden verdiend, met alle gevaren die daarmee gepaard gaan.

[…] De indicatorenlijst is nadrukkelijk een hulpmiddel bij het bepalen van de ernst van de situatie.

-         De hoeveelheid en soort aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet.

Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het soort drugs. Aan de aanwezigheid van harddrugs wordt een zwaarder gewicht toegekend, dan wanneer er sprake is van een handelshoeveelheid softdrugs. Maar ook de hoeveelheid drugs in totaal en/of als sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen en/of de combinatie van soft- en harddrugs weegt mee in het oordeel van de mate van professionaliteit en dus de ernst van de situatie.

-         De mate waarin het pand betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is.

Hierbij kan onder andere worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen.

-         Recidive

Is er sprake van een herhaling van feiten? Is de locatie en/of overtreder, of degene die als zodanig is aan te merken, eerder bij dit soort feiten betrokken geweest. Ten aanzien van de overtreder heeft dit dan ook betrekking op andere locaties.

-         Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning of andere locaties als het gaat om de overtreder.

Hierbij kan onder andere gedacht worden aan feiten in de zin dat in het pand personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand wordt meegenomen in de beoordeling. Ook speelt de aanwezigheid van wapens een rol bij de beoordeling of deze indicator van toepassing is. Als de overtreder op andere locaties is betrokken bij openbare orde-delicten, valt niet uit te sluiten dat dit ook op deze locatie zal gebeuren. Daarom wordt dit meegenomen in de beoordeling.

-         Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoners/betrokkenen

Hierbij wordt gedacht aan de mate van betrokkenheid bij de overtreding en de genomen maatregelen om misstanden te voorkomen. Aangesloten wordt bij de geldende jurisprudentie dat van eigenaren/verhuurders verwacht mag worden dat zij tot op zekere hoogte controles uitvoeren die zich richten op het feitelijk gebruik van het pand.

-         Betrokkenheid bij personen met antecedenten.

Bij deze indicator worden aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit beoordeeld. Hierbij zijn de antecedenten van die personen onderdeel van de beoordeling. Verkeert betrokkene in een kring van personen met antecedenten?

-         De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n).

Hierbij kan ten eerste worden gedacht aan een buurt waarin het pand zich bevindt. Staat de omgeving van het pand al langer onder druk in verband met drugsoverlast, bijvoorbeeld blijkend uit politie-informatie, meldingen, of andere overlast. Ervaren mensen overlast? Daarnaast kan de feitelijke situatie (bijvoorbeeld aanwezigheid wapens) meedragen aan de conclusie dat er een gevaar is voor de omgeving.

[…]

Belangenafweging

Als de sluiting van een pand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dient vervolgens gekeken te worden of de sluiting ook evenredig is. Zaken die daarbij in ieder geval nadrukkelijk moeten worden meegewogen zijn de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en eventuele aanwezigheid van minderjarige kinderen.

Verwijtbaarheid

Hoewel persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet, kan de verwijtbaarheid wel aan de orde komen in het kader van de evenredigheid. Zo wordt bijvoorbeeld van degene die een woning verhuurt verwacht dat hij zich tot zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt.

Gevolgen sluiting

Ook gevolgen van een sluiting worden meegewogen. Daarbij kan gedacht worden aan een bijzondere binding van een betrokkene met het pand zelf of een ander (financieel) gevolg. Stelregel is in ieder geval dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid dermate ernstig is dat herstel daarvan als algemeen belang in ieder geval zwaarder weegt dan bijvoorbeeld een individueel financieel belang.

Minderjarigen

Ten slotte wordt in ieder geval de aanwezigheid van minderjarige kinderen meegewogen. Op zichzelf zal dit geen bijzondere omstandigheid zijn, maar tezamen met andere omstandigheden kan uit de belangenafweging volgen dat er geen gebruik gemaakt wordt van de bevoegdheid. Minderjarigen staan in principe onder het toezicht van hun ouders. Indien een woning wordt gesloten en daarbij sprake is van minderjarige bewoners of betrokkenen, wordt door de politie melding gedaan bij Samen Veilig. Mocht een minderjarige op straat dreigen te komen, dan zal vanuit de gemeente voor deze minderjarige(n) onderdak worden geregeld. Benadrukt wordt dat in eerste instantie de ouders voor de opvang van minderjarigen verantwoordelijk zijn.

[…]

Termijn

De termijn van sluiten verschilt tussen woningen en lokalen. De sluitingstermijn voor woningen is, in principe, gesteld op drie maanden en die van lokalen op zes maanden. Reden hiervoor is dat de betrokken belangen bij het sluiten van een woning zwaar wegen (grondrecht). Bij een overtreding van de Opiumwet in een lokaal spelen uiteraard ook belangen, maar die zijn over het algemeen financieel van aard. Het algemeen belang bij het sluiten van een lokaal weegt om die reden zwaarder. Bovendien speelt bij lokalen mee dat deze, over het algemeen, een meer publieke uitstraling hebben en vanuit hun aard veelal een loop naar het pand hebben. Er is om die reden een langere sluiting nodig om de doelstelling(en) uit het beleid te bereiken.

[…]