Uitspraak 202202412/3/V1


Volledige tekst

202202412/3/V1.
Datum beslissing: 14 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 23 maart 2022 in zaak nr. NL18.19801 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 23 maart 2022 in zaak nr. NL18.19801.

Het betreft ongelakte onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de vreemdeling, namelijk:

- een memorandum van 26 juli 2019 van de Afdeling Ambtsberichten aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: AKN) te Paramaribo;

- een ongedateerd onderzoeksverslag van de AKN te Paramaribo aan de Afdeling Ambtsberichten met een aantal bijlagen.

Overwegingen

1.       De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.       De minister heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij een beperkte kennisneming in dit geval noodzakelijk acht om de bij het onderzoek geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken te beschermen. De minister heeft toegelicht dat voor een onderzoek naar aanleiding van een asielverzoek vaak vertrouwenspersonen en informanten worden ingeschakeld en dat hij verantwoordelijk is voor het handhaven van een vertrouwelijke omgang met hun identiteit en informatie. Doet hij dat niet, dan kan bekend raken dat zij aan een asielonderzoek hebben meegewerkt en kunnen zij ernstig gevaar lopen. Verder heeft de minister uitgelegd dat het nodig kan zijn om een beroep te doen op de bescherming van een gebruikte onderzoeksmethode of -techniek. Dat heeft volgens hem verschillende redenen. Het kan nodig zijn als de identiteit van een vertrouwenspersoon of informant kan worden afgeleid uit een gebruikte onderzoeksmethode of -techniek. Daarnaast kan het nodig zijn omdat als methoden en technieken bekend zouden worden, de gegevens misbruikt zouden kunnen worden. Dit kan tot gevolg hebben dat toekomstig onderzoek niet meer mogelijk is of zelfs geen zin meer heeft.

4.       De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken in dit geval zwaarder dan het belang van de vreemdeling bij kennisneming van de stukken.

5.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

w.g. Drop


lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer

w.g. Van Kesteren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024

897