Uitspraak 202202986/1/R3


Volledige tekst

202202986/1/R3.
Datum uitspraak: 20 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te De Lutte, gemeente Losser,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 mei 2022 in zaak nr. 21/1016 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Losser.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2020 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen ter legalisatie van de geplaatste zonnepanelen op het perceel nabij [locatie] in De Lutte (hierna: het perceel).

Bij besluit van 4 mei 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2022 heeft de rechtbank onder meer het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 6 februari 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door T. van Leussen en B. Swaters, via een videoverbinding aan hebben deelgenomen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 oktober 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór

1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [appellant] heeft op 4 oktober 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de legalisatie van de al op zijn perceel aanwezige zonnepanelen. De zonnepanelen zijn in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied", dat aan het perceel de bestemming "Agrarisch - 2" heeft toegekend.

Het college heeft bij besluit van 27 november 2020 geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen. Het college wenst geen medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan. De reden hiervoor is dat de aanvraag leidt tot een onaanvaardbare afbreuk van het bebouwingsbeeld, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

In navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het college in het besluit van 4 mei 2021 het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 november 2020 ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten.

De aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort weergegeven, geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunning op goede gronden heeft geweigerd wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat het college een strikte scheiding voorstaat van de woon- en agrarische bestemming en laatstgenoemde bestemming uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nooit voor woondoeleinden gebruikt mag worden. Volgens de rechtbank kan [appellant] verder ook geen geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Verzoek om aanhouding

4.       [appellant] heeft op de zitting van de Afdeling verzocht om aanhouding van de zaak, zodat hij het resultaat van een eventuele beleidswijziging van de gemeente Losser in het geding kan brengen. Deze beleidswijziging valt volgens [appellant] te verwachten naar aanleiding van het op

11 oktober 2023 bekendgemaakte "Voorbereidingsbesluit Zonneparken" van de Provinciale Staten van Overijssel. De Afdeling ziet in een eventuele beleidswijziging geen reden om de zaak aan te houden. Bij de beoordeling van het hoger beroep kan een beleidswijziging die dateert van na het nemen van het besluit op bezwaar van 4 mei 2021 niet worden betrokken.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag heeft mogen weigeren omdat het college een strikte scheiding tussen de woon- en agrarische bestemming voorstaat. Deze scheiding wordt volgens [appellant] namelijk niet altijd toegepast. Hij noemt twee gevallen waarin het college volgens hem in vergelijkbare gevallen medewerking heeft verleend aan het realiseren van zonnepanelen op gronden met een agrarische bestemming, namelijk aan de Goormatenweg 45 en 47 in Overdinkel. Verder heeft [appellant] in een nader stuk nog naar voren gebracht dat hij de zonnepanelen landschappelijk heeft ingepast door ze aan het zicht vanaf de doorgaande weg te onttrekken en het nog resterende zicht op de zonnepanelen met opgroeiende beplanting te verminderen. Dat blijkt volgens hem ook uit het overleg met zijn buren die hebben aangegeven geen last te hebben van de zonnepanelen.

5.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

5.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant] aanvoert geen grond voor het oordeel dat het college, door geen medewerking te verlenen terwijl het wel een vergunning heeft verleend voor de realisatie van zonnepanelen bij de Goormatenweg 45 en 47, in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Hierbij betrekt de Afdeling de omstandigheid dat het college bij het verlenen van de vergunning voor de realisatie van zonnepanelen op agrarische grond aan de Goormatenweg 45 en 47, toepassing heeft gegeven aan het gemeentelijke zonnebeleid. Het college heeft toegelicht dat het perceel aan de Goormatenweg 47 een andere ruimtelijke situatie betreft dan het perceel van [appellant]. Op de zitting heeft het college toegelicht dat dit ook voor de Goormatenweg 45 geldt. In tegenstelling tot de Goormatenweg 45 en 47 heeft het perceel van [appellant] geen karakteristieke bebouwing en geen woonbestemming omringd door hoge bomen waarbij middels een zonnestudie is aangetoond dat het rendement ontoereikend is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt waarom geen sprake is van gelijke gevallen.

5.3.    Ook het betoog van [appellant] over de landschappelijke inpassing leidt niet tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen weigeren. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het slechts medewerking zou kunnen verlenen aan het plaatsen van zonnepanelen op gronden met een agrarische bestemming, mits onder meer voldaan wordt aan de eisen van landschappelijke inpassing. De Afdeling volgt het college in het standpunt dat daarvan in dit geval geen sprake is. Daarover overweegt de Afdeling dat het enkele feit dat de inmiddels opgroeiende beplanting mogelijk het zicht op de zonnepanelen ontneemt, nog geen blijk geeft van een landschappelijke inpassing.

5.4.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag heeft mogen weigeren, omdat het onder meer een strikte scheiding tussen de woon- en agrarische bestemming voorstaat.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Soede
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024

1091-270