Uitspraak 200204608/1 en 200204609/1


Volledige tekst

200204608/1 en 200204609/1.
Datum uitspraak: 3 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch,
appellant,

tegen de uitspraken van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 juli 2002 in de gedingen tussen:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 27 oktober 1999 heeft het bureau van de raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch de vergoedingen vastgesteld voor de door [appellant] in respectievelijk een strafzaak en een civiele zaak verleende rechtsbijstand.

Bij afzonderlijke besluiten van 24 februari 2000 heeft appellant de daartegen door [appellant] ingestelde administratieve beroepen niet-ontvankelijk verklaard, onder verwijzing naar de desbetreffende adviezen van de Commissie voor bezwaar en beroep van 10 februari 2000.

Bij afzonderlijke uitspraken van 17 augustus 2000 heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen door [appellant] ingestelde beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij afzonderlijke uitspraken van 12 december 2000 de daartegen door [appellant] gedane verzetten gegrond verklaard.

Bij afzonderlijke uitspraken van 25 juli 2002 met zaaknr. Awb 00/2711 respectievelijk Awb 00/2710, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank – voorzover hier van belang – de beroepen van [appellant] alsnog gegrond verklaard, de bestreden besluiten van 24 februari 2000 vernietigd en bepaald dat appellant nieuwe besluiten dient te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraken heeft overwogen. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft appellant bij afzonderlijke brieven, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De hoger beroepen zijn geregistreerd onder nr. 200204608/1 onderscheidenlijk nr. 200204609/1. De gronden zijn aangevuld bij afzonderlijke brieven van 19 september 2002. Laatstgenoemde brieven zijn aangehecht.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 6 februari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Hoff, gemachtigde, is verschenen. [appellant] is zonder bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, voorzover hier van belang, bevat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep.

Ingevolge artikel 6:6 van de Awb, voorzover hier van belang, kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

2.2. Op zijn daartoe bij brieven van 7 januari 2000 ingediend verzoek is [appellant] bij brieven van 10 januari 2000 een nadere termijn van twee weken na die datum gegeven om de gronden van de administratieve beroepen alsnog in te dienen. Deze twee brieven vormden de niet-aangetekend verzonden verzamelpost van de Commissie voor bezwaar en beroep van appellant aan [appellant] met volgnummer 00-003 (hierna: de verzamelpost 00-003). [appellant] heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd, naar hij stelt omdat hij de verzamelpost 00-003 niet (tijdig) heeft ontvangen.

2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling ten aanzien van de bewijslastverdeling met betrekking tot de verzending en de ontvangst van onaangetekend verzonden besluiten – neergelegd in onder meer de uitspraak van 1 september 1998 in zaak no. H01.97.1155 (AB 1998, 412) – dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat een besluit is verzonden. Als de geadresseerde de ontvangst op niet-ongeloofwaardige wijze ontkent, moet het bestuursorgaan ook de ontvangst van het besluit aannemelijk maken. De rechtbank heeft deze jurisprudentie terecht ook op brieven als de onderhavige van toepassing geacht.

2.4. De hoger beroepen zijn gericht tegen het in beide zaken door de rechtbank gegeven oordeel dat sprake is van een niet-ongeloofwaardige wijze van ontkenning van de tijdige ontvangst door [appellant] van de verzamelpost 00-003 en dat appellant niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de verzamelpost 00-003 is ontvangen. Dat deze post correct is verzonden, is niet (meer) bestreden.

2.5. Anders dan de rechtbank, hecht de Afdeling geen waarde aan de envelop met daarop de vermelding “11/1 Is abusievelijk in Pb. 386 terechtgekomen”, waarvan in beroep een kopie van de voorzijde door [appellant] is overgelegd. Uit de kopie blijkt niet wie de aantekening op de envelop heeft geplaatst. Evenmin is gebleken dat het hier gaat om een kopie van de envelop waarmee de verzamelpost 00-003 naar [appellant] is gestuurd. Het standpunt van [appellant] dat hij deze post niet (tijdig) heeft ontvangen, heeft hij niet anderszins onderbouwd.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts naar voren gekomen dat (de Commissie voor bezwaar en beroep van) appellant stelselmatig door middel van verzamelpost correspondentie verzendt naar [appellant]. De opvolgende verzamelpost met het volgnummer 00-004 dateert van 11 januari 2000. Niet in geschil is dat [appellant] deze post heeft ontvangen. Het systeem van volgnummers en de uitdrukkelijke uitnodiging op iedere zending om contact op te nemen met het secretariaat van de Commissie voor bezwaar en beroep van appellant indien het volgnummer niet aansluit op de vorige zending, is volgens appellant gekozen om geschillen als de onderhavige te voorkomen. Eerst bij brief van 23 februari 2000, op 29 februari 2000 ontvangen, heeft [appellant] meergenoemde commissie verzocht afschriften te sturen van de met de verzamelpost 00-003 verzonden stukken. Voor het lange tijdsverloop tussen de ontvangst van verzamelpost 00-004 en deze schriftelijke reactie is geen verklaring gegeven. Appellant heeft er in hoger beroep voorts terecht op gewezen dat [appellant] vele malen per jaar, gedurende een reeks van jaren, administratief beroep instelt inzake toevoegingsaangelegenheden op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Hij had er deswege mee bekend kunnen en moeten zijn dat snel pleegt te worden gereageerd op verzoeken om uitstel als de onderhavige, waarbij een termijnverlenging van twee weken pleegt te worden verleend. Ook hierom was het aan [appellant] om eerder dan hij heeft gedaan contact op te nemen met het voormelde secretariaat van de Commissie voor bezwaar en beroep terzake van de – beweerdelijk – niet-tijdig ontvangen verzamelpost 00-003. Hij had er in ieder geval niet voetstoots van mogen uitgaan dat hem een langere termijn dan twee weken was gegund.

2.6. Gelet op het vorenoverwogene, kan, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet worden geoordeeld dat [appellant] de ontvangst van de verzamelpost 00-003 op niet-ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Appellant behoefde de ontvangst dan ook niet aannemelijk te maken. Evenmin hoefde hij aanleiding te zien om de overschrijding van de termijn voor het indienen van nadere gronden verschoonbaar te achten.

2.7. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 24 februari 2000 alsnog ongegrond verklaren.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 juli 2002, Awb 00/2710 en Awb 00/2711;

III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Angeren w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003

18-424.