Uitspraak 202400599/1/R4 en 202400599/2/R4


Volledige tekst

202400599/1/R4 en 202400599/2/R4.
Datum uitspraak: 6 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de opheffing of wijziging van de bij uitspraak van 1 februari 2024 in zaak nr. 202400599/3/R4 getroffen voorlopige voorziening (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:

1.       de Utrechtse Bomenstichting, gevestigd te Utrecht,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 25 januari 2024 in zaken nrs. 23/6093 en 23/6094 in het geding tussen:

de bomenstichting

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 112 bomen, het verplanten van 13 bomen en het herplanten van 143 bomen ten behoeve van een project aan de Europalaan Noord in Utrecht.

Bij besluit van 7 december 2023 heeft het college op het door de bomenstichting daartegen gemaakte bezwaar beslist. Daarbij heeft het college het besluit van 16 oktober 2023 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 25 januari 2024 heeft de rechtbank het door de bomenstichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 december 2023 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bewaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de bomenstichting hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft de bomenstichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 1 februari 2024, in zaak nr. 202400599/3/R4, heeft de voorzieningenrechter dat verzoek toegewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 16 oktober 2023 geschorst.

Bij besluit van 2 februari 2024 heeft het college het bezwaar van de bomenstichting gegrond verklaard en het besluit van 16 oktober 2023 herroepen, voor zover daarbij toestemming is verleend om de bomen met nrs. 1904063, 1966435 en 1866392 te verplanten.

De bomenstichting heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

De bomenstichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2024, waar de bomenstichting, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, juridisch adviseur te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. van Polanen, vergezeld door ir. M.S. von Eckardstein, ing. A. Tanis en ing. N. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

3.       De omgevingsvergunning is aangevraagd door de gemeente Utrecht in verband met de herinrichting van de Europalaan Noord. Aanleiding voor deze herinrichting is de herontwikkeling van de Merwedekanaalzone. Ten behoeve van de herinrichting heeft het college het herinrichtingsplan Europalaan Noord (hierna: het herinrichtingsplan), alsmede het Integraal programma van eisen en functioneel ontwerp Europalaan Noord vastgesteld. De herinrichting wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Merwedekanaalzone deelgebied 5, Europalaan fase 1" (hierna: het bestemmingsplan). Door de herinrichting wordt de Europalaan Noord ten behoeve van het openbaar vervoer (hierna: ov) in twee onderscheiden fasen voorzien van een afgeschermde en hoogwaardige ov-baan (hierna: hov-baan) in het midden van de weg en, aan beide zijden van de hov-baan, rijbanen voor gemotoriseerd verkeer en fiets- en voetpaden. Fase A betreft het westelijke gedeelte van de Europalaan Noord aan de zijde van Transwijk. Fase B betreft het oostelijke gedeelte aan de zijde van het Merwedekanaal. De gemeente heeft de omgevingsvergunning aangevraagd ten behoeve van de realisatie van fase A. Acht van de in totaal 125 bomen waarop de aanvraag betrekking heeft, staan in het fase B-gebied.

De rechtbankuitspraak

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de 13 bomen die op grond van de omgevingsvergunning mogen worden verplant niet mogen worden gekapt, omdat kappen verder strekt dan verplanten en het college niet heeft beoordeeld of het kappen van deze bomen aanvaardbaar kan worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten aanzien van 49 bomen ondeugdelijk gemotiveerd waarom hun waarden niet zwaarder wegen dan het belang van de gemeente bij de herinrichting van de Europalaan Noord. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het college niet heeft onderkend dat 46 bomen volgens het Bomenbeleid Utrecht (hierna: het bomenbeleid) bovengemiddeld en beeldbepalend zijn, omdat ze vijftig jaar of ouder zijn. Ten aanzien van drie bomen die in fase B-gebied staan, heeft het college volgens de rechtbank onvoldoende toegelicht waarom ze nu al moeten worden verwijderd, omdat die bomen ruimte moeten maken voor een bouwtoegangsweg ten behoeve van nieuwbouw waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend.

Bij wijze van voorlopige voorziening heeft de rechtbank het besluit van 16 oktober 2023, voor zover dat betrekking heeft op de 49 bomen ten aanzien waarvan de rechtbank een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, geschorst tot twee weken na de datum waarop het college een nieuw besluit op het door de bomenstichting gemaakte bezwaar heeft genomen.

De uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2024

5.       De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 1 februari 2024 het besluit van 16 oktober 2023 geschorst om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat de gemeente telefonisch te kennen heeft gegeven voornemens te zijn om op korte termijn over te gaan tot uitvoering van de bij het besluit van 16 oktober 2023 vergunde activiteiten, voor zover de rechtbankuitspraak daaraan niet in de weg staat, en een nieuw besluit te nemen op het door de bomenstichting gemaakte bezwaar, waarbij de gemeente verwacht dat het besluit van 16 oktober 2023 wederom in stand zal worden gelaten. Voorts heeft de voorzieningenrechter daarbij in aanmerking genomen dat op het moment dat het verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling binnenkwam er geen gelegenheid was partijen tijdig op een zitting te horen.

Het besluit van 2 februari 2024

6.       Bij besluit van 2 februari 2024 heeft het college het bezwaar van de bomenstichting gegrond verklaard en het besluit van 16 oktober 2023 herroepen, voor zover daarbij toestemming is verleend om de bomen met nrs. 1904063, 1966435 en 1866392 te verplanten. Deze drie bomen staan in het fase B-gebied. Gelet daarop heeft de omgevingsvergunning betrekking op het kappen van 112 bomen, het verplanten van 10 bomen en het herplanten van 143 bomen.

Het hoger beroep

7.       De bomenstichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het afstandscriterium uit het Handboek Openbare Ruimte van de gemeente Utrecht (hierna: het handboek) geen deel uitmaakt van het beoordelingskader van het college. De bomenstichting wijst erop dat op grond van het handboek de afstand van wegverharding tot bomen minimaal zes keer de stamdiameter moet zijn, gemeten op 1,3 m hoogte. De bomenstichting voert aan dat het college dit afstandscriterium in het besluit van 7 december 2023 heeft toegepast om haar bezwaargrond tegen het vellen van 35 bomen te laten falen. Volgens de bomenstichting is de wijze waarop het college dit afstandscriterium heeft toegepast onredelijk. De bomenstichting licht dit standpunt in de eerste plaats toe door erop te wijzen dat vrijwel alle beeldbepalende bomen langs bijvoorbeeld de Catharijnesingel en de Weerdsingel bij een onverkorte toepassing van dat criterium moeten worden verwijderd. In de tweede plaats had het college moeten onderzoeken of de betreffende bomen, in weerwil van het afstandscriterium, toch kunnen worden behouden. Volgens de bomenstichting kunnen bomen worden behouden als blijkt dat de stabiliteitswortels zodanig diep in de grond liggen dat een kortere afstand tot de verharding kan worden aangehouden. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend, zo betoogt de bomenstichting.

7.1.    Uit het besluit van 7 december 2023 en het verhandelde ter zitting volgt dat het afstandscriterium als vermeld in het handboek deel uitmaakt van het door het college toegepaste beoordelingskader. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

In zoverre slaagt het betoog.

7.2.    In het besluit van 7 december 2023 en in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft het college toegelicht dat het uit veiligheidsoverwegingen nodig is om tussen nieuw aan te leggen wegverharding en bestaande bomen een afstand van zes keer de stamdiameter aan te houden. De afstand van zes keer de stamdiameter is volgens het college een kritische zone, omdat bij het aanleggen van nieuw verhard wegdek binnen deze zone een zodanig groot deel van de stabiliteitswortels zal worden verwijderd dat de boom instabiel wordt. Dit afstandscriterium is volgens het college gebaseerd op jarenlange relevante ervaring. Het college heeft ook toegelicht dat bomen wel binnen een afstand van zes keer de stamdiameter van bestaand wegdek kunnen worden aangeplant, omdat dan de te vormen stabiliteitswortels zich aan het bestaande wegdek zullen aanpassen. Het college heeft er voorts op gewezen dat het aan de Catharijnesingel en Weerdsingel gaat om bestaande situaties, met bestaande verharding. In sommige gevallen kan dicht bij bestaande bomen wel half verhard wegdek worden toegepast, maar een dergelijk wegdek is niet geschikt in de Europalaan Noord gelet op de functionaliteit die het wegdek daar moet krijgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de bomenstichting niet aannemelijk gemaakt dat bij de herinrichting van de Europalaan Noord op een veilige wijze kan worden afgeweken van het afstandscriterium als hier bedoeld.

In zoverre slaagt het betoog niet.

8.       De bomenstichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar het bestemmingsplan de beroepsgronden onbesproken heeft gelaten die verband houden met de verbreding van het wegprofiel van de Europalaan Noord. De bomenstichting voert aan dat het herinrichtingsplan weliswaar op het bestemmingsplan is gebaseerd, maar dat het bestemmingsplan ruimte laat om de herinrichting op een andere wijze vorm te geven. De bomenstichting wijst erop dat de verbreding van het wegprofiel het gevolg is van de in het wegprofiel ingepaste brede groenstroken. Volgens de bomenstichting kunnen veel oude bomen worden behouden als deze groenstroken smaller worden gemaakt.

8.1.    Artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo luidt: "Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 4:7, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (hierna: de Apv) luidt: "Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een handeling te verrichten als is beschreven in artikel 2.2, eerste lid onder g, van de [Wabo]."

Artikel 4.8, eerste lid, luidt: "Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

a. ecologische waarde;

b. ruimtelijke waarde;

c. milieuwaarde;

d. cultuurhistorische waarde."

8.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft, waarbij het college de omgevingsvergunning kan weigeren op grond van de in artikel 4.8, eerste lid, van de Apv genoemde weigeringsgronden. Er bestaat geen verplichting om een vergunning te weigeren zodra één van de in die bepaling genoemde waarden aan de orde is. Het college kan bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de Apv alle relevante belangen meewegen. Dit betekent dat het college bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen beleidsruimte heeft.

8.3.    Met haar in beroep aangevoerde gronden over de verbreding van het wegprofiel heeft de bomenstichting beoogd het belang te weerspreken dat volgens het college is gediend bij het vellen van de oude bomen.

8.4.    Op grond van het bestemmingsplan hebben de gronden in het midden van de Europalaan Noord, waar de hov-baan wordt aangelegd, de bestemming "Verkeer - Openbaar vervoer". De gronden waar de rijbanen voor gemotoriseerd verkeer worden aangelegd hebben de bestemming "Verkeer". De groenstroken aan weerszijden van de hov-baan, tussen de hov-baan en de rijbanen voor gemotoriseerd verkeer, worden aangelegd op gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Anders dan de bomenstichting stelt, biedt het bestemmingsplan niet de ruimte om de rijbanen voor het autoverkeer ten koste van de groenstroken te verplaatsen in de richting van de hov-baan, omdat rijbanen voor gemotoriseerd verkeer niet zijn toegestaan binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". De ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze indeling van de Europalaan Noord is bij de totstandkoming van het inmiddels onherroepelijk geworden bestemmingsplan beoordeeld. Gelet hierop vormt de breedte van dit gedeelte van het wegprofiel een gegeven bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning. In wat de bomenstichting heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank de tegen dit gegeven aangevoerde beroepsgronden ten onrechte onbesproken heeft gelaten.

In zoverre slaagt het betoog niet.

8.5.    De gronden tussen de rijbanen voor gemotoriseerd verkeer en de buitenzijden van het wegprofiel hebben ook de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Op die gronden zijn de fiets- en voetpaden met bijbehorende groenstroken ingepast. Het bestemmingsplan staat er niet aan in de weg dat het college bij zijn belangenafweging betrekt wat de bomenstichting heeft aangevoerd over de mogelijkheid om oude bomen te behouden als deze groenstroken smaller worden gemaakt door de fietspaden te verplaatsen in de richting van de rijbanen voor gemotoriseerd wegverkeer. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

In zoverre slaagt het betoog.

9.       De bomenstichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te oordelen dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd wat het belang is van de brede groenstroken tussen de fietspaden en de rijbanen voor gemotoriseerd verkeer. De bomenstichting voert aan dat de groene belevingswaarde van deze groenstroken gering is, terwijl veel oude bomen kunnen worden behouden als deze groenstrook smaller wordt gemaakt.

9.1.    Als de groenstroken aan de buitenzijden van het wegprofiel tussen de rijbanen voor gemotoriseerd verkeer en de fietspaden smaller worden gemaakt, dan is er volgens het college onvoldoende ruimte om op deze beide groenstroken een bomenrij te kunnen inpassen. Het college heeft toegelicht dat deze bomenrijen zullen worden gevormd door de al aanwezige bomen en door nieuwe aanplant. Het college acht een bomenrij op deze groenstroken van belang, omdat deze bomenrijen bepalend zullen zijn voor het gewenste beeld van de Europalaan Noord.

9.2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college het belang van de groenstroken, zoals die aan de buitenzijden van het wegprofiel zijn voorzien tussen de fietspaden en de rijbanen voor gemotoriseerd verkeer, voldoende heeft onderbouwd. Wat de bomenstichting heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Het incidenteel hoger beroep

10.     Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de 13 bomen die op grond van de verleende omgevingsvergunning mogen worden verplant, niet mogen worden gekapt. Het college voert aan dat uit de motivering bij het besluit van 16 oktober 2023 blijkt dat de betreffende 13 bomen mogen worden gekapt als verplanten niet mogelijk is en dat de belangenafweging in dat geval niet anders uitpakt.

10.1.  In het besluit van 16 oktober 2023 staat dat 125 bomen moeten worden verwijderd en dat de belangen van de aanvrager bij de herinrichting van de Europalaan Noord prevaleren boven de geconstateerde waarden van die bomen. Over 13 van deze te verwijderen bomen staat in dat besluit dat een verplantbaarheidsonderzoek moet uitwijzen of deze bomen daadwerkelijk succesvol te verplanten zijn. Indien uit dat onderzoek blijkt dat deze bomen niet geschikt zijn om te verplanten, mogen deze bomen alsnog worden gekapt, aldus het besluit van 16 oktober 2023.

10.2.  In het besluit van 7 december 2023 - waarin op het bezwaarschrift is beslist - staat dat voor 13 bomen is komen vast te staan dat verplanten mogelijk is en dat deze bomen daarom niet mogen worden gekapt, maar dienen te worden verplant. In dat besluit is niet verwezen naar, dan wel herhaald, wat hiervoor onder 10.1 is weergegeven. Uit dat besluit blijkt niet dat het verplantbaarheidsonderzoek nog moet plaatsvinden. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in het besluit van 7 december 2023 niet heeft beoordeeld of het kappen van deze bomen aanvaardbaar kan worden geacht als blijkt dat ze niet kunnen worden verplant.

Het betoog slaagt niet.

Het beroep tegen het besluit van 2 februari 2024

11.     Bij besluit van 2 februari 2024 heeft het college uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Verplanten

12.     De bomenstichting betoogt dat het college in het besluit van 2 februari 2024 ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de 10 verplantbare bomen mogen worden gekapt als verplanten niet mogelijk is. De bomenstichting voert aan dat het college in dit besluit heeft nagelaten te boordelen of het aanvaardbaar is om verplantbare bomen te kappen als verplanten niet mogelijk blijkt. De bomenstichting benadrukt dat in het besluit van 2 februari 2024 staat dat voor de te verplanten bomen niet is ingestemd met kappen.

12.1.  In het besluit van 2 februari 2024 staat dat voor 13 [lees: 10] bomen verplanten mogelijk lijkt. Voor deze bomen is daarom niet ingestemd met kappen, maar dient te worden verplant, aldus het college. Volgens het college mogen deze bomen echter worden gekapt als uit verplantbaarheidsonderzoek, waarbij met proefsleuven wordt onderzocht of een goede wortelkluit voor de verplanting te vormen is, blijkt dat verplanten niet mogelijk is. Het college heeft hierbij verwezen naar het besluit van 16 oktober 2023. In het besluit van 2 februari 2024 heeft het college aan het belang van de herinrichting van de Europalaan Noord meer gewicht toegekend dan aan het behoud van de bomen die op grond van de omgevingsvergunning mogen worden gekapt of, in voorkomende gevallen, verplant.

12.2.  De vermelding in het besluit van 2 februari 2024 dat niet met het kappen van de 10 verplantbare bomen is ingestemd, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de context van dat besluit zo te worden begrepen dat het college er niet mee heeft ingestemd dat deze bomen zonder meer mogen worden gekapt. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het college zich in dat besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld waarom het kappen van deze bomen aanvaardbaar is als blijkt dat deze bomen niet verplantbaar zijn.

Het betoog slaagt niet.

Afstandscriterium

13.     De bomenstichting betoogt dat het college het in het handboek vervatte afstandscriterium op onredelijke wijze heeft toegepast. Ter toelichting verwijst de bomenstichting naar wat zij in hoger beroep hierover heeft aangevoerd.

13.1.  Het betoog faalt in het voetspoor van wat hiervoor onder 7.2 is overwogen.

Belangenafweging

14.     De bomenstichting betoogt dat het college zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de uitvoering van het herinrichtingsplan zwaarder weegt dan de belangen die worden gediend als de bomen worden behouden. De bomenstichting voert in de eerste plaats aan dat het college de ruimtelijke waarde van de bomen ten onrechte heeft bepaald aan de hand van andere factoren dan vermeld in de toelichting bij de Apv. Volgens de bomenstichting is in het veldbeoordelingsformulier, waarin staat dat de bomen in hun totaliteit een duidelijke ruimtelijke invloed hebben op wijkniveau, wel aangesloten bij die toelichting. De bomenstichting benadrukt dat het grootste gedeelte van de beeldbepalende bomen die worden gekapt de rand vormen van het park Transwijk en zij stelt dat het college dit ten onrechte niet heeft onderkend. In de tweede plaats voert de bomenstichting aan dat de kap van zoveel beeldbepalende bomen niet strookt met het bestemmingsplan. De bomenstichting verwijst daarbij naar een passage uit de toelichting bij het bestemmingsplan waarin het belang van de bomen in de Europalaan Noord wordt omschreven. In de derde plaats voert de bomenstichting aan dat het college het gestelde belang van de verbreding van het weggedeelte van de Europalaan Noord niet aannemelijk heeft gemaakt, terwijl het verwijderen van de bomen juist het gevolg is van de geplande verbreding van de huidige weginrichting. Het gaat de bomenstichting daarbij vooral om de groenstroken in het nieuwe wegprofiel. In de vierde plaats voert de bomenstichting aan dat het college zijn standpunt dat alternatieven zijn onderzocht en dat is gekozen voor een ontwerp waarbij zoveel mogelijk beeldbepalende en waardevolle bomen bespaard kunnen blijven, in weerwil van het verzoek om inzage te krijgen in de alternatieve ontwerpen, niet heeft gestaafd. In de vijfde plaats voert de bomenstichting aan dat het college de gemaakte belangenafweging onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, omdat op grond van de velkaart onduidelijk is waar de bomen staan die een ruimtelijke waarde vertegenwoordigen.

14.1.  In de toelichting bij de Apv is over ruimtelijke waarde het volgende opgenomen: "[Bomen hebben] ruimtelijke waarde […] omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad doordat het de relatie weergeeft met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht, of met de functie of gebruik. Voorbeelden:

- de boom heeft duidelijke ruimtelijke invloed op wijkniveau;

- de boom is opvallend en indrukwekkend vanwege formaat;

- de boom zorgt voor herkenbaarheid in de wijk;

- de boom is beeldbepalend door de mate waarin het beeld van de plek wijzigt door het verwijderen van de boom, of

- er zijn andere redenen waarom de boom ruimtelijke waarde heeft bijvoorbeeld in een situatie waarin de boom bijdraagt aan de herkenbaarheid in de wijk: elk kind kent de boom en het speelveld;

- door het verwijderen van de boom resteert alleen een kale vlakte."

14.1.1.         De toelichting bij de Apv bevat geen limitatieve opsomming van factoren aan de hand waarvan het college de ruimtelijke waarde van bomen moet vaststellen. Uit het besluit van 2 februari 2024 blijkt dat het door de boomdeskundige van de gemeente ingevulde veldbeoordelingsformulier aan de besluitvorming ten grondslag ligt en dat het college heeft onderkend dat de bomen in hun totaliteit een duidelijke ruimtelijke invloed hebben op wijkniveau. De omstandigheid dat het college daarbij niet uitdrukkelijk heeft vermeld dat die bomen gedeeltelijk aan de rand van het park Transwijk staan, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het college de ruimtelijke waarde van de bomen onvoldoende heeft onderkend.

In zoverre slaagt het betoog niet.

14.2.  In de omstandigheid dat de toelichting bij het bestemmingsplan een passage bevat waarin het belang van de bomen in de Europalaan Noord wordt omschreven, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het besluit van 2 februari 2024 in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft in het besluit van 2 februari 2024 onderkend dat de bomen waarop de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft een zekere waarde vertegenwoordigen. Bij de beoordeling van die aanvraag heeft het college voorts het belang van deze waarde moeten afwegen tegen het belang van de herinrichting van de Europalaan Noord.

In zoverre slaagt het betoog niet.

14.3.  Wat de bomenstichting over de verbreding van het wegprofiel heeft aangevoerd, kan geen doel treffen gelet op wat hiervoor onder 8.4 en 9.2 is overwogen.

14.4.  Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting en op zitting gereageerd op wat de bomenstichting over het onderzoek naar alternatieven heeft aangevoerd. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in de ontwerpfase van het herinrichtingsplan wel degelijk is gezocht naar gelijkwaardige alternatieven die, bezien vanuit het belang om zoveel mogelijk bomen te behouden, minder bezwarend zijn. Deze alternatieven zijn omschreven in stukken die volgens het college niet vallen binnen strekking van de door de bomenstichting op grond van de Wet open overheid opgevraagde informatie. Uit de omstandigheid dat de bomenstichting niet over informatie van alternatieve ontwerpen beschikt, kan volgens het college niet worden afgeleid dat in het ontwerpproces niet naar alternatieve oplossingen is gezocht.

14.4.1.         Naar aanleiding van het besluit van 2 februari 2024 heeft de bomenstichting geen gelijkwaardig alternatief voor de herinrichting van de Europalaan Noord gepresenteerd dat past binnen de grenzen van het bestemmingsplan. In de enkele omstandigheid dat het college in deze procedure over de omgevingsvergunning niet heeft gestaafd dat tijdens de ontwerpfase alternatieve ontwerpen aan de orde zijn geweest, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college het besluit van 2 februari 2024 op onzorgvuldige wijze heeft voorbereid.

In zoverre slaagt het betoog niet.

14.5.  Wat de bomenstichting over de inzichtelijkheid van de velkaart heeft aangevoerd, kan geen doel treffen, omdat het college redelijkerwijs meer gewicht heeft mogen toekennen aan de herinrichting van de Europalaan Noord dan aan het behoud van de bomen die in verband met deze herinrichting moeten worden verwijderd. Overigens wijst de voorzieningenrechter erop dat op de velkaart die het college heeft bijgevoegd bij de publicatie van het besluit van 16 oktober 2023 op de website http://www.officielebekendmakingen.nl/ de te verwijderen bomen zijn verbeeld met de daarbij behorende boomnummers en dat die bomen met bijbehorend nummer en geregistreerde leeftijd op de vellijst staan.

Het betoog slaagt niet.

Herplantplicht

15.     De bomenstichting betoogt dat het college niet akkoord had hoeven gaan met de één op één herplantplicht die op grond van artikel 4.9, eerste lid, van de Apv is vereist. Ook heeft het college ten onrechte ermee ingestemd dat 25 van de te herplanten bomen tijdelijk in het project Bernadottelaan worden herplant, omdat dit niet bijdraagt aan een herstel op korte termijn van het groene karakter van de Europalaan Noord, zo betoogt de bomenstichting.

15.1.  Artikel 4.9, eerste lid, van de Apv luidt: "In de aan de vergunning te verbinden voorschriften wordt in ieder geval bepaald dat binnen 36 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen, op of zeer nabij de kaplocatie wordt herplant. De voorschriften kunnen onder andere de locatie en wijze van herplant, vervanging bij niet-geslaagde herplant betreffen. Hierbij wordt de volgende volgorde aangehouden: 1. Herplant op locatie, 2. Herplant dichtbij locatie, 3. Herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht."

15.2.  Het college heeft in het besluit van 2 februari 2024 ter compensatie van het kappen van maximaal 122 bomen een herplantplicht opgelegd van 143 bomen. Hiervan moeten 118 bomen binnen drie jaar op de locatie worden herplant. De overige 25 bomen kunnen in verband met de geplande bouw van de nieuwbouwwijk niet binnen drie jaar op de locatie worden herplant. Gelet daarop moeten deze 25 bomen in eerste instantie binnen drie jaar worden herplant in het project Bernadottelaan, waarna de bomen weer worden verplaatst naar de Europalaan Noord, aldus het college.

15.3.  Wat de bomenstichting heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de in het besluit van 2 februari 2024 opgelegde herplantplicht in strijd is met artikel 4.9, eerste lid, van de Apv.

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

16.     Het hoger beroep van de bomenstichting is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van het college is ongegrond. Het beroep van rechtswege van de bomenstichting tegen het besluit van het college van 2 februari 2024 is ongegrond.

17.     Doordat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, vervalt de bij de uitspraak van 1 februari 2024, in zaak nr. 202400599/3/R4 getroffen voorlopige voorziening op grond van artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de die wet. Hierdoor hoeft er geen beslissing meer te worden genomen over de opheffing of wijziging van de bij die uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

18.     Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van de Utrechtse Bomenstichting gegrond;

II.       verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond;

III.      verklaart het beroep van rechtswege van de Utrechtse Bomenstichting tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 2 februari 2024, kenmerk 11771865/2, ongegrond;

IV.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij de Utrechtse Bomenstichting in verband met de behandeling van het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

w.g. mr. H.J.M. Besselink
voorzieningenrechter

w.g. mr. W.J.C. Robben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024