Uitspraak 202400630/1/V3


Volledige tekst

202400630/1/V3.
Datum uitspraak: 4 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 22 januari 2024 in zaak nr. NL24.1082 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 22 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.       In beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat, omdat hij een Dublinclaimant is, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 43 van de Procedurerichtlijn niet in de grensprocedure mag worden behandeld, zodat de grensdetentie onrechtmatig is.

2.1.    In de enige grief klaagt de vreemdeling tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat deze beroepsgrond niet slaagt.

In artikel 43, eerste lid, van de Procedurerichtlijn wordt omschreven in welke gevallen lidstaten een procedure kunnen invoeren om aan de grens te beslissen over een verzoek om internationale bescherming. Dat kan onder meer als "[…] de ontvankelijkheid van een verzoek krachtens artikel 33 […]" van deze richtlijn aan de orde is.

Volgens de vreemdeling doet de verwijzing in deze bepaling naar "[…] de ontvankelijkheid van een verzoek […]" vermoeden dat alleen een verzoek om internationale bescherming dat niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de grensprocedure mag worden behandeld.

Die lezing wordt niet gevolgd. De verwijzing naar artikel 33, met als opschrift ‘Niet-ontvankelijke verzoeken’, is niet beperkt tot het tweede lid, waarin vijf situaties worden omschreven wanneer een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk is. Uit het eerste lid van artikel 33 volgt duidelijk dat het niet-ontvankelijk verklaren van een verzoek om internationale bescherming, "[…] naast de gevallen waarin een verzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig Verordening (EU)

nr. 604/2013 [...]", een uitzondering is op de verplichting van de lidstaten om overeenkomstig de Kwalificatierichtlijn alle verzoeken om internationale bescherming ten gronde te onderzoeken.

De conclusie kan daarom niet anders luiden dan dat ook in de grensprocedure mag worden beslist om een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig de Dublinverordening niet in behandeling te nemen. Deze uitleg wordt bevestigd door overweging 54 van de considerans van de Procedurerichtlijn en overweging 12 van de considerans van de Dublinverordening. Uit deze overwegingen volgt dat de Procedurerichtlijn in aanvulling op en onverminderd de bepalingen van de Dublinverordening van toepassing is op asielzoekers die onder het bereik van deze verordening vallen. Uit deze systematiek volgt dat een procedure in het kader van de Dublinverordening in een grensprocedure mag worden behandeld, omdat deze verordening geen bepaling bevat waaruit volgt of kan worden afgeleid dat een behandeling in de grensprocedure niet mag.

3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt met verbetering van gronden bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en

mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Van de Kolk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024

347

BIJLAGE

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB 2013 L 180)

Overweging 54

Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op verzoekers op wie Verordening (EU) nr. 604/2013 van toepassing is, in aanvulling op en onverminderd de bepalingen van die verordening.

Artikel 33 Niet-ontvankelijke verzoeken

1. Naast de gevallen waarin een verzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 604/2013, zijn de lidstaten niet verplicht om te onderzoeken of de verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, indien een verzoek krachtens dit artikel niet-ontvankelijk wordt geacht.

2. De lidstaten kunnen een verzoek om internationale bescherming alleen als niet-ontvankelijk beschouwen wanneer:

a) een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend;

b) een land dat geen lidstaat is, ingevolge artikel 35 voor de verzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd;

c) een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd;

d) het verzoek een volgend verzoek is en er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker werden voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU; of

e) een persoon die ten laste van verzoeker komt, een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 7, lid 2, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek en geen met de situatie van de ten laste komende persoon verband houdende feiten een apart onderzoek rechtvaardigen.

Artikel 43 Grensprocedures

De lidstaten kunnen procedures invoeren om, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, aan de grens of in transitzones van de lidstaten een beslissing te nemen over :

a) de ontvankelijkheid van een verzoek krachtens artikel 33 dat aldaar wordt gedaan, en/of

b) de inhoud van een verzoek in een procedure krachtens artikel 31, lid 8.

[…].

Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2013 L 180)

Overweging 12

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moet van toepassing zijn naast en onverminderd de bepalingen betreffende de bij deze verordening gereglementeerde procedurele vrijwaringen, behoudens de beperkingen betreffende de toepassing van die richtlijn.