Uitspraak 202301190/1/A2


Volledige tekst

202301190/1/A2.
Datum uitspraak: 6 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], gevestigd te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023 in zaak nr. 22/1017 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om een verkeersbesluit te nemen, afgewezen.

Bij besluit van 19 januari 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2022 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 15 februari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Benard, rechtsbijstandsverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. den Braber en D. Diepstraten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Oude-Tonge, net buiten de bebouwde kom. [appellant] wil dat het college een verkeersbesluit neemt voor de Oudelandsedijk, ter hoogte van zijn woning, in verband met de geluidsbelasting en de verkeersveiligheid.

2.       De rechtbank heeft het besluit van 19 januari 2022 vernietigd wegens een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in de beoordeling door het college van de geluidsbelasting. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de gronden met betrekking tot de verkeersveiligheid niet slagen. Het hoger beroep van [appellant] gaat alleen over het oordeel van de rechtbank over verkeersveiligheid. [appellant] wil dat op de Oudelandsedijk, ter hoogte van zijn woning, de maximumsnelheid wordt verlaagd van 60 km/u naar 30 km/u, met de daarvoor noodzakelijke aanpassingen aan het wegprofiel. Ook wil hij een verbod voor vracht- en landbouwverkeer. [appellant] stelt onder meer dat de Oudelandsedijk bij zijn woning niet breed genoeg is voor een vrachtwagen en personenauto om elkaar te passeren, er geen bermen zijn om uit te wijken en ook geen rij- en fietsstroken en wandelpaden. Volgens hem vinden er veel snelheidsoverschrijdingen plaats met ongevallen en flinke schade tot gevolg, is het gevaarlijk om over te steken bij zijn woning en heeft hij schade aan zijn woning door trillingen van zwaar vrachtverkeer.

3.       Niet in geschil is dat de Oudelandsedijk één van de drie ontsluitingswegen is voor het dorp Oude-Tonge en voor het gedeelte buiten de bebouwde kom ook is aangewezen als erftoegangsweg.

Standpunt college over verkeersveiligheid

4.       Het college heeft in de besluiten van 12 mei 2021 en 19 januari 2022 onder meer opgemerkt dat de Oudelandsedijk voldoet aan de normen van de CROW. Het weren van landbouw- en vrachtverkeer zal volgens het college een onevenredige belasting veroorzaken van de andere twee ontsluitingswegen. In het verweer in beroep heeft het college toegelicht dat de winkels aan de Dabbestraat alleen via de Oudelandsedijk door vrachtverkeer bevoorraad kunnen worden. Het college heeft verder als vaste gedragslijn om voor erftoegangswegen geen maximumsnelheid van 30 km/u in te stellen en ziet geen aanleiding daarvan af te wijken. Volgens het college zou dat namelijk een onlogische volgorde betekenen van 50 km/u binnen de bebouwde kom en dan aansluitend voor buiten de bebouwde kom eerst 30 km/u en daarna 80 km/u. Dit zal leiden tot verwarring bij de weggebruiker en overtredingen van de maximum snelheid. Ook zullen er om een maximum snelheid van 30 km/u af te dwingen maatregelen genomen moeten worden. Volgens het college is de verkeersintensiteit op de Oudelandsedijk echter te laag voor wegversmallingen en/of een wegasverschuiving. Dan resteert het aanbrengen van verkeersdrempels, maar daardoor zullen de trillingen juist weer toenemen, wat ook niet goed is voor de dijk. Verder heeft het college in aanmerking genomen dat uit de ongevallenregistratie van de politie blijkt dat in de periode van 1 januari 2014 tot 31 december 2020 op de Oudelandsedijk nabij de woning van [appellant] geen ongevallen zijn geregistreerd. Over de verkeersintensiteit heeft het college opgemerkt dat uit een verkeerstelling over de periode van 29 november 2017 tot en met 19 december 2018 blijkt dat het aantal motorvoertuigen per etmaal, ter hoogte van de woning van [appellant], ruim onder de 6000 blijft. Daarbij heeft het college erop gewezen dat ook uit het in opdracht van [appellant] op 24 juni 2019 opgestelde rapport van AV Consulting B.V. (hierna: het rapport van 24 juni 2019) blijkt dat de weekdaggemiddelde verkeersintensiteit op de Oudelandsedijk 2.172 motorvoertuigen per etmaal is. Het college heeft zich concluderend op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie ter plaatse leidt tot een voor hem onaanvaardbaar leef- en woonklimaat.

Toetsingskader

5.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599, heeft het college beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994). Het college moet dit naar behoren motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld wat naar zijn oordeel nodig is gelet op de betrokken verkeersbelangen, moet het de uitkomst van die beoordeling afwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het - niet nemen van een - verkeersbesluit. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Beoordeling hoger beroep

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de verkeerssituatie op de Oudelandsedijk niet voldoet aan de geldende normen, dan wel dat er sprake is van een zodanig gevaarlijke situatie dat het college maatregelen had moeten treffen. Ook is hij het niet eens met de overweging van de rechtbank dat hij het standpunt van het college dat uit politiegegevens blijkt dat nabij zijn woning in de relevante periode geen ongevallen zijn geregistreerd, niet gemotiveerd heeft weersproken.

Verkeersintensiteit

7.       De Afdeling stelt voorop dat het college op 2 februari 2024 nieuwe verkeerstellingen heeft overgelegd die zijn gedaan in onder meer de periode van 8 februari 2023 tot en met 24 februari 2023. De tellingen zijn uitgevoerd in het kader van een beroep van [appellant] tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Herontwikkeling gasfabriek-terrein Oude-Tonge", waarover de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2863. De Afdeling heeft in rechtsoverweging 9 van die uitspraak bevestigd dat het volgens de verkeerstellingen uit 2023 gaat om een gemiddelde verkeersintensiteit van 2.100 motorvoertuigen per etmaal en dat de verkeerintensiteit waarop wordt uitgekomen in het rapport van 24 juni 2019 hiervan niet significant afwijkt. Niet in geschil is verder dat uit de tellingen volgt dat van de 2.100 motorvoertuigen, 1,5% middelzwaar vrachtverkeer is en 1,1% zwaar vrachtverkeer, de gemiddelde snelheid 45 km/u is en 54 km/u op basis van de V85 en de maximum snelheid met 3% wordt overschreden. Deze tellingen zijn verricht na het bestreden besluit van 19 januari 2022. Nu het aantal van 2.100 motorvoertuigen ruim onder de door het college in dat besluit genoemde verkeersintensiteit van 6000 blijft en ook [appellant] op de zitting meermaals heeft verwezen naar de uitkomst van de tellingen uit 2023, betrekt de Afdeling deze bij haar beoordeling.

Beoordelingsruimte

8.       Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling met de hiervoor in rechtsoverweging 3 weergegeven motivering deugdelijk gemotiveerd dat de bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste lid en tweede lid, onder a, van de Wvw 1994 is gediend met de afwijzing van het door [appellant] gewenste verkeersbesluit. Dat wat [appellant] aanvoert, leidt niet tot het oordeel dat het college zijn beoordelingsruimte redelijkerwijs niet op die manier heeft kunnen invullen. De Afdeling licht dat hierna toe.

8.1.    Wat [appellant] aanhaalt uit het Verkeerscirculatieplan Oude-Tonge Uitwerking Actualisatie 2020 van maart 2020 over de veiligheidsprincipes ‘Functionaliteit van wegen’ en ‘Homogeniteit in snelheid, richting en massa’ en uit de SWOV-factsheets ‘Duurzaam Veilig Wegverkeer’ van maart 2019, november 2012 en december 2010 is van algemene strekking. Daarmee gaat [appellant] niet concreet in op de verkeersveiligheid bij zijn woning. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de Oudelandsedijk ter hoogte van zijn woning onderdeel uitmaakt van een fiets- en wandelroutenetwerk. Dat is op zich een concreet punt, maar zoals het college op de zitting heeft uitgelegd, moet het college uitgaan van objectieve verkeersveiligheidsindicatoren. Het college heeft in dat verband genoemd de gemeten gereden snelheid op het wegvak, de CROW-normen, de ongehinderde zichtlijnen, de beperkte hoeveelheid vrachtverkeer, de beperkte mate waarin kwetsbare verkeersdeelnemers gebruik maken van het wegvak en het ontbreken van geregistreerde ongevallen.

8.2.    Op de zitting is gebleken dat [appellant] het vooral niet eens is met het standpunt van het college dat een overschrijding van de maximum snelheid van 3% gering is en met het oordeel van de rechtbank dat hij niet gemotiveerd heeft weersproken dat bij zijn woning geen geregistreerde ongevallen hebben plaatsgevonden. Over de overschrijding van de maximum snelheid met 3% heeft het college zich onder meer op het standpunt gesteld dat met verkeersmaatregelen nooit 0% wordt bereikt, maar het eerder een kwestie is van handhaving. Daarbij heeft het college opgemerkt dat het telpunt op verzoek van de [appellant] is verlegd van zijn woning naar een locatie dichter bij de N498 en dat de snelheid daar, door het afrijden van de N498, hoger ligt dan bij de woning. Deze stellingen vindt de Afdeling aannemelijk. [appellant] heeft voor zijn standpunt dat 3% niet gering is, aan de hand van dat percentage alleen een berekening gemaakt van het aantal overschrijdingen per jaar. Dit komt feitelijk neer op een enkele herhaling van het percentage. Daarbij komt dat niet in geschil is dat bij de woning van [appellant] geen ongevallen door de politie zijn geregistreerd. De Afdeling stelt vast dat [appellant], gezien het dossier, en ook op de zitting, een aantal ongeregistreerde ongevallen heeft genoemd. Hij heeft ook een paar foto’s laten zien en stelt dat vaak geen politie wordt ingeschakeld vanwege de verzekering. Het college heeft geantwoord dat het klopt dat niet alles bij de politie wordt gemeld. Het college heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat het alleen de ongevallenregistratie kan gebruiken om een objectieve indicatie te krijgen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aantal ongeregistreerde ongevallen ter hoogte van zijn woning zodanig is dat het college daarvan niet mocht uitgaan.

Belangenafweging

9.       In het kader van de belangenafweging is het vervolgens de vraag of de nadelige gevolgen voor [appellant] onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen verkeersbelangen. [appellant] heeft op de zitting duidelijk verwoord dat de situatie moeilijk is voor hem. Hij heeft zorgen over zijn eigen veiligheid en die van zijn gezin, over zijn woning die van rond 1900 is, maar ook over de veiligheid van andere weggebruikers. De Afdeling begrijpt dat goed, maar [appellant] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van het afwijzen van het verzoek om een verkeersbesluit te nemen wat betreft de verkeersveiligheid dusdanig nadelig zijn dat het college hier een andere belangenafweging had moeten maken.

10.     De gronden slagen niet.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Vink
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024

154