Uitspraak 200302977/2


Volledige tekst

200302977/2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2003.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. de vereniging "V.v.E. De Wylaard”, gevestigd te Leeuwarden,
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2002 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hemrik" vastgesteld.

Bij zijn besluit van 1 april 2003, kenmerk 518541, heeft verweerder over de goedkeuring van het bestemmingsplan beslist.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 bij brief van 6 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2003, en verzoeker sub 2 bij brief van 6 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2003, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 6 mei 2003 , bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2003, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 1 augustus 2003, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 2], gemachtigde, verzoeker sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. K. van der Tuin, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn namens de gemeenteraad R.P. Broers en P. Jager, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bestemmingsplan beoogt een geactualiseerde planologische regeling te geven voor het bedrijventerrein De Hemrik aan de oostkant van Leeuwarden.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de vrijstellingsbepaling in de planvoorschriften die de bouw van windturbines mogelijk maakt en verzoeken in zoverre schorsing van het besluit. Zij zijn van mening dat het plaatsen van windturbines vanwege zichthinder en hinder door slagschaduw onevenredig veel afbreuk doet aan hun woongenot. Voorts is het plan volgens verzoekers op dit punt in strijd met het streekplan Windstreek 2000.

2.4. Verweerder acht het plan in zoverre niet strijdig met een goede ruimtelijke ordening. Hij stelt zich op het standpunt dat, gelet op de afstand en de toepasselijke milieuvoorschriften, het woongenot van verzoekers niet in onevenredige mate wordt aangetast. Voorts is naar zijn mening het plan in overeenstemming met het streekplanbeleid.

2.5. De Voorzitter stelt vast dat het streekplan Windstreek 2000 gemeenten de mogelijkheid biedt tot het plaatsen van nieuwe solitaire turbines met een maximale masthoogte van 60 meter op of aansluitend bij een bedrijventerrein in de stedelijke of regionale centra.

Het plan maakt de bouw van windturbines op het bedrijventerrein met een maximale hoogte van 50 meter mogelijk en is aldus in zoverre niet in strijd met het streekplanbeleid.

2.6. Voorts sluit de Voorzitter enige zichthinder niet uit, maar hij acht niet aannemelijk dat de windturbines zullen leiden tot een zodanige aantasting van het uitzicht van verzoekers dat verweerder daaraan bijzonder gewicht moest toekennen. De Voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat blijkens de Beschrijving in hoofdlijnen de vrijstellingsbepaling niet zal worden toegepast op een afstand van minder dan 500 meter van de woningen van verzoekers. Voorts acht hij van belang dat het hier een stedelijk gebied betreft en blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting vanwege de beperkte geluidruimte slechts enkele windturbines op het bedrijventerrein kunnen worden geplaatst.

Voorzover verzoekers vrezen voor hinder als gevolg van slagschaduw, heeft verweerder erop gewezen dat de windturbines op dit punt moeten voldoen aan de voorschriften uit het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Voorzover hier van belang, is in dit Besluit bepaald dat de windturbine is voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, voorzover de afstand tussen de windturbine en woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden. Gesteld, noch gebleken is dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat genoemd besluit in dit geval van toepassing is.

Gelet op het voorgaande, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de bouw van windturbines zal leiden tot een ernstige aantasting van het woongenot van verzoekers.

2.7. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Lauwaars w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2003.

176-363.