Uitspraak 202206522/1/R4


Volledige tekst

202206522/1/R4.
Datum uitspraak: 6 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Aalten, herziening 2022" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2023, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door M. Oldenboom en R.A.M. Donderwinkel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan heeft betrekking op verschillende locaties binnen de kern van Aalten, waaronder het perceel aan [locatie 1] en [locatie 2] in Aalten (hierna: het perceel). [appellant A] en [appellant B] zijn de eigenaren van het perceel. Op grond van het voorgaande plan "Kern Aalten 2011" rustte op het perceel de bestemming "Detailhandel". In de bebouwing op het perceel was voorheen aan de voorzijde van het pand een boekhandel met bovenwoning gevestigd, met aan de achterzijde van het pand een magazijn. Om het centrum van Aalten vitaal te houden, heeft de gemeente besloten om het centrum compacter te maken, waarbij wordt ingezet op een concentratie en verplaatsing van winkels naar het kernwinkelgebied. De vorige eigenaar van het perceel heeft daarom met de gemeente Aalten een realisatieovereenkomst gesloten, inhoudende dat de gemeente bereid is planologische medewerking te verlenen aan het herbestemmen van het perceel naar een woonbestemming.

Het voorliggende plan voorziet daarin, want het wijzigt de bestemming van het perceel naar "Wonen". Aan de gronden waarop de voorzijde van het pand staat is ook de functieaanduiding "bedrijf" opgenomen, zodat op de begane grond een bedrijf ten behoeve van het beroepsmatig verlenen van diensten niet zijnde detailhandel (aan huis) mogelijk is. Verder staat het plan aan de voorzijde van het pand, ter plaatse van de voormalige boekhandel en bovenwoning, 1 woning toe en aan de achterzijde van het pand, ter plaatse van het voormalige magazijn, ook 1 woning. Op het perceel zijn dus in totaal 2 woningen toegestaan. Dat was al mogelijk op grond van op 7 september 2018 en 28 februari 2019 verleende omgevingsvergunningen voor afwijkend gebruik. Met het plan wordt de vergunde situatie dus planologisch vastgelegd.

Het beroep van [appellant A] en [appellant B]

2.       [appellant A] en [appellant B] zijn het er niet mee eens dat het plan op het perceel ter plaatse van de voormalige boekhandel met bovenwoning slechts 1 woning toestaat. Zij willen in dat gedeelte van het pand 3 woningen kunnen realiseren. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad dat met het voorliggende plan mogelijk had moeten maken. Zij voeren daarover aan dat het slechts gaat om een beperkte wijziging van de al bestaande gebruiksmogelijkheden en niet ook van de bouwmogelijkheden, zodat in zoverre geen tot weinig ruimtelijke effecten zijn te verwachten. Dat ter plaatse van het pand, als daarin meerdere woningen komen, geen aanvaardbaar akoestisch leefklimaat kan worden gerealiseerd, zoals de raad meent, is onjuist. Als dat al het geval is, zijn [appellant A] en [appellant B] bereid om geluidwerende maatregelen te treffen die waarborgen dat wel sprake is van een goed akoestisch leefklimaat. Bovendien is eerder binnen de gemeente Aalten op vergelijkbare locaties, namelijk in de nabijheid van drukke wegen, transformatie van bedrijfspanden naar meerdere woningen wel toegestaan, waarbij geluidhinder voor de raad kennelijk geen rol speelde. Verder wijzen [appellant A] en [appellant B] op de grote woningbehoefte waar met het voorliggende plan nauwelijks in wordt voorzien. Die behoefte volgt ook uit gemeentelijk, provinciaal en nationaal beleid. Omdat 3 woningen ruimtelijk aanvaardbaar zijn en zij belang hebben bij de realisering daarvan, had de raad die mogelijkheid in het plan moeten bieden. Nu dat niet is gebeurd, is het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en moet het plan daarom worden vernietigd, aldus [appellant A] en [appellant B].

2.1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

2.2.    De raad heeft toegelicht dat als uitgangspunt voor het plan de vergunde situatie is genomen. Voor het perceel zijn de verleende omgevingsvergunningen van 7 september 2018 en 28 februari 2019 dan van betekenis. Die omgevingsvergunningen zijn, vooruitlopend op het plan, verleend om te voldoen aan de afspraken die in de realisatieovereenkomst over het perceel zijn gemaakt. In de realisatieovereenkomst is tussen de gemeente en de eigenaar van het perceel de afspraak gemaakt dat de bestemming van het perceel zal worden gewijzigd naar een woonbestemming. Uit de realisatieovereenkomst, bijlage 3 daarbij, volgt dat op het perceel maximaal 2 woningen zullen worden toegestaan. De raad benadrukt dat het voorliggende plan in het licht van die afspraken moet worden gezien. De raad ziet geen reden om met het plan meer mogelijk te maken dan in de realisatieovereenkomst is afgesproken en vervolgens als zodanig is vergund. Daarvoor is van belang dat uit akoestisch onderzoek dat in het kader van de verleende omgevingsvergunningen is verricht, is gebleken dat de geluidbelasting op de gevels van het pand als gevolg van wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) ruimschoots overschrijdt. Het pand komt niet in aanmerking voor een hogere grenswaarde, omdat op grond van gemeentelijk beleid woningen dan over ten minste één stille (geluidsluwe) zijde moeten beschikken. Daar kan als meer woningen in het pand aan de voorzijde worden toegestaan, niet aan worden voldaan, zodat geen goed woon- en leefklimaat kan worden geborgd. De raad stelt zich daarom op het standpunt dat het plan zoals dat is vastgesteld in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

2.3.    De Afdeling stelt vast dat het perceel op de hoek van de [locatie 3] ligt waar die weg met de Oosterkerkstraat kruist. Beide wegen zijn, zoals de raad heeft toegelicht, doorgaande wegen waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt. Het verkeer op die wegen zorgt voor de gemeten geluidbelasting op de gevel van het pand die de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wgh overschrijdt. Hoewel op grond van artikel 83 van de Wgh een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld, is dat volgens de raad in het door [appellant A] en [appellant B] voorgestane geval niet mogelijk. De Afdeling begrijpt de toelichting van de raad zo dat dan, gelet op de indeling van de wooneenheden binnen het pand, niet kan worden voldaan aan de voorwaarde uit gemeentelijk beleid dat een woning over ten minste één stille zijde moet beschikken. Dat betekent dus dat de grenswaarde uit artikel 82, eerste lid, van de Wgh geldt. Dat uit akoestisch onderzoek, uitgevoerd in het kader van de verleende omgevingsvergunningen, blijkt dat die grenswaarde wordt overschreden, hebben [appellant A] en [appellant B] niet betwist. In zoverre heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat geen aanvaardbaar akoestisch leefklimaat kan worden geborgd als in het pand meerdere woningen worden toegestaan. Dat de raad (planologische) medewerking heeft verleend aan initiatieven nabij doorgaande wegen waarbij wel meerdere woningen zijn toegestaan en er volgens [appellant A] en [appellant B] grote woningbehoefte bestaat maakt niet, wat daar ook van zij, dat de raad daarom in dit geval had moeten voorzien in een ruimere planregeling die niet in overeenstemming is met de Wgh.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan een goede ruimtelijke ordening dient. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.

w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Heijkoop
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024

971