Uitspraak 200300901/1


Volledige tekst

200300901/1.
Datum uitspraak: 3 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2003, kenmerk 02.22/M04, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Preston Palace B.V.” een vergunning verleend voor het veranderen van een horeca-inrichting op het perceel Laan van Iserlohn 1, kadastraal bekend gemeente Ambt-Almelo, sectie F, nummer 3306. Dit besluit is op 15 januari 2003 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 7 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 14 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2003, waar appellanten, van wie [appellanten] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H. Stegehuis en M.T. Hendriks, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor een perscontainergebouw, de overkapping van een patio, het ondergronds brengen van de glascontainers, het wijzigen van de hoogte van de hotelvleugel en het gebruik maken van een treintje voor gastenvervoer naar de binnenstad.

Eerder is voor deze inrichting een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend op 8 mei 2001.

2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.

2.3. Appellanten hebben bezwaren met betrekking tot geluid. Zij betogen dat voor het laden en lossen 08.00 uur als aanvangstijd moet gelden en dat de dagperiode tot 17.00 uur beperkt dient te blijven. Voorts betogen zij dat de vergunde geluidniveaus ontoelaatbaar worden verhoogd.

2.3.1. Ingevolge voorschrift 2.1 mag het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de uitbreiding/wijziging, ter plaatse van de beoordelingpunten, zoals vermeld in bijlage 6 van het van het bestreden besluit deel uitmakende akoestisch onderzoek (d.d. 12 juni 2002, nr. DVO21151.02 van VKS Deventer) tussen 07.00 uur en 19.00 uur niet meer bedragen dan 29 dB(A) op de beoordelingpunten 2 en 3, 43 dB(A) op beoordelingspunt 4, 39 dB(A) op beoordelingspunt 5, 38 dB(A) op de beoordelingspunten 6 en 7, 45 dB(A) op de beoordelingspunten 8 en 10 en 47 dB(A) op beoordelingspunt 9 en tussen 23.00 uur en 07.00 uur niet meer bedragen 29 dB(A) op beoordelingspunt 10.

Ingevolge voorschrift 2.2 mogen onverminderd het gestelde in voorschrift 2.1 de maximale geluidniveaus (Lmax), voor zover deze een gevolg zijn van de uitbreiding/wijziging, gemeten in de meterstand “fast”, ter plaatse van de beoordelingspunten, zoals vermeld in bijlage 6 van het van het bestreden besluit deel uitmakende akoestisch onderzoek (d.d. 12 juni 2002, nr. DV021151.02 van VKS Deventer), tussen 07.00 uur en 19.00 uur niet meer bedragen 60 dB(A) op de beoordelingspunten 1 en 5, 56 dB(A) op beoordelingspunt 2, 62 dB(A) op de beoordelingspunten 3 en 8, 67 dB(A) op beoordelingpunt 4, 68 dB(A) op de beoordelingspunten 6 en 10, 63 dB(A) op beoordelingspunt 7 en 66 dB(A) op beoordelingspunt 9.

Ingevolge voorschrift 2.9 mag het laden en/of lossen van goederen niet plaatsvinden buiten de uren gelegen tussen 07.00 uur en 19.00 uur.

2.3.2. Verweerder heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten directe geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998 (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. In de Handreiking is bepaald dat zolang nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld – zoals in de gemeente Almelo – bij het opstellen van de geluidvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richtwaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn opgenomen.

In de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een rustige woonwijk met weinig verkeer gelden voor het equivalente geluidniveau als richtwaarden 45, 40 en 35 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor een woonwijk in de stad gelden voor het equivalente geluidniveau als richtwaarden 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor bestaande inrichtingen beveelt de Handreiking aan om bij herziening van vergunningen de richtwaarden voor woonomgevingen opnieuw te toetsen. De richtwaarden zijn afhankelijk van de aard van het gebied en het activiteitenniveau. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen.

Verder wordt in de Handreiking een etmaal onderverdeeld in een dag-, avond- en nachtperiode, welke perioden duren van respectievelijk 07.00 uur tot 19.00 uur, 19.00 uur tot 23.00 uur en 23.00 uur tot 07.00 uur.

2.3.3. Verweerder heeft in de voorschriften 2.1, 2.2 en 2.9 de in de Handreiking gehanteerde etmaalindeling toegepast. De Afdeling acht dit niet in strijd met het recht.

Voor het vaststellen van de geluidgrenswaarden heeft verweerder aansluiting gezocht bij de richtwaarden die in de Handreiking zijn aanbevolen voor een woonwijk in de stad. De Afdeling begrijpt de kwalificatie "woonwijk in de stad" aldus, dat deze van toepassing is op woonwijken die vergelijkbaar zijn met drukke stadscentra. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de wijk waarin de inrichting is gelegen aan de rand van de stad ligt. In het besluit waarbij de onderliggende vergunning van 8 mei 2001 is verleend heeft verweerder de omgeving waarin de inrichting is gelegen aangemerkt als een “rustige woonwijk, weinig verkeer”. Niet is gebleken dat bij het opnieuw toetsen van de richtwaarden de aard van het gebied en het activiteitenniveau na het verlenen van de onderliggende vergunning zijn gewijzigd. De Afdeling overweegt dat verweerder ook voor het overige niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gebied waarin de inrichting is gelegen kan worden aangemerkt als een “woonwijk in de stad”. Voor zover verweerder heeft gesteld dat door het vergunde equivalente geluidniveau het geldende referentieniveau van het omgevingsgeluid niet wordt overschreden, overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat verweerder het referentieniveau niet opnieuw heeft bepaald en dat de meetpunten uit de “Referentiemetingen Preston Palace Meetrapport” van 5 november 1998 niet overeenkomen met de beoordelingspunten uit de bij het bestreden besluit verleende vergunning. Gelet hierop moet de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende voorbereiding niet zorgvuldig, en de daarin neergelegde motivering niet toereikend worden geacht. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.4. Aangezien de geluidaspecten in dit geval in belangrijke mate bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet het gehele besluit worden vernietigd. Het beroep behoeft voor het overige geen verdere bespreking.

2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo van 7 januari 2003, kenmerk 02.22/M04;

III. gelast dat de gemeente Almelo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.

w.g. Schaafsma w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003

312-396.