Uitspraak 200204791/1


Volledige tekst

200204791/1.
Datum uitspraak: 3 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2002, kenmerk MB/A9/2002000505, heeft verweerder met toepassing van artikel 47 van de Wet geluidhinder voor onder meer de woningen gelegen aan de [locaties] de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting, vanwege het betrokken industrieterrein, vastgesteld op 52 dB(A), 52 dB(A), 54 dB(A) en respectievelijk 55 dB(A).

Bij besluit van 18 juli 2002, verzonden op 18 juli 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2002, beroep ingesteld.

Bij brief van 28 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 8 april 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door A. Suichies en dr. mr. N.Y. Del Grosso, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen,vertegenwoordigd door A.W.J. Wijngaarden, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft niet-ontvankelijkheidverklaring, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2. Appellanten stellen dat zij het bestreden besluit nimmer hebben ontvangen. Pas na navraag bij verweerder hebben zij eerst op 30 augustus 2002 per fax kennisgenomen van het op 18 juli 2002 gedagtekende, bestreden besluit, aldus appellanten. Om die reden moet de termijnoverschrijding naar hun mening verschoonbaar worden geacht.

2.2.1. Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 18 juli 2002, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is begonnen op 19 juli 2002 en geëindigd op 29 augustus 2002. Het beroep van appellanten is na het verstrijken van de termijn bij de Afdeling ingekomen en is dus te laat.

Ten aanzien van de stelling van appellanten dat zij niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het bestreden besluit, overweegt de Afdeling het volgende. Vaststaat dat het bestreden besluit van 18 juli 2002 niet aangetekend is verzonden. In een dergelijk geval dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het besluit op de door hem aangegeven datum is verzonden.

Verweerder heeft geen officiële postregistratie bijgehouden. Wel vindt de verzending van stukken centraal plaats. Op het bestreden besluit is de verzenddatum weergegeven door middel van een stempel. Deze stempel is voorzien van een paraaf. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat het gebruikelijk is dat een besluit op eenzelfde datum naar alle belanghebbenden wordt verzonden. In dat kader heeft verweerder erop gewezen dat andere belanghebbenden het bestreden besluit hebben ontvangen.

De Afdeling acht het op grond van het vorenstaande aannemelijk dat de verzending van het bestreden besluit aan appellanten op 18 juli 2002 heeft plaatsgevonden. Er moet van worden uitgegaan dat appellanten het besluit hebben ontvangen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim zijn geweest.

2.3. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003

169-375.