Uitspraak 202400040/2/A3


Volledige tekst

202400040/2/A3.
Datum uitspraak: 20 februari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 28 december 2023 in zaken nrs. 22/2211, 22/2145, 22/5610, 23/4123, 23/4124 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.

Procesverloop

Bij besluiten van 17 juni 2021, 18 november 2021, 18 mei 2022, 23 november 2022 en 27 december 2022 heeft het college beslist op verzoeken van [verzoeker] om informatie openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).

Bij besluiten van 7 april 2022, 26 april 2022, 11 oktober 2022, 31 mei 2023 en 20 juni 2023 heeft het college beslist op de daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaren.

Bij uitspraak van 28 december 2023 heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2021, niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een reactie ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting van 8 februari 2024 behandeld, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. F.J.H. van Tienen, advocaat te Den Haag, en mr. R. Braeken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [verzoeker] heeft bij het college diverse verzoeken ingediend om op grond van de Wob informatie openbaar te maken. De verzoeken gaan onder andere over de Tuin van Jonker in Haarlem, integriteit binnen de gemeente en de besluitvorming over de door [verzoeker] ingediende Wob-verzoeken.

Wat heeft het college besloten?

2.       Het college heeft met het besluit van 17 juni 2021 het verzoek van [verzoeker] afgewezen omdat het college niet over meer documenten beschikt dan al zijn verstrekt bij eerdere Wob-verzoeken. Met het besluit van 18 november 2021 heeft het college een ander verzoek van [verzoeker] afgewezen omdat volgens het college sprake is van een herhaald verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft de daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaren met de besluiten van 7 april 2022 en 26 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. Dit betekent dat het college de bezwaren inhoudelijk niet heeft behandeld.

3.       Met de besluiten van 18 mei 2022, 23 november 2022 en 27 december 2022 heeft het college geconcludeerd dat sprake is van misbruik van recht. Het college heeft de verzoeken die aan deze besluiten ten grondslag liggen daarom buiten behandeling gesteld. Met de besluiten van 11 oktober 2022, 31 mei 2023 en 20 juni 2023 heeft het college besloten om de besluiten tot het buiten behandeling stellen in stand te laten.

Wat heeft de rechtbank geoordeeld?

4.       De rechtbank heeft het beroep dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft [verzoeker] in de loop der jaren meer dan zestig verzoeken op grond van de Wob en de Wet open overheid (hierna: de Woo) ingediend, waarvan meer dan de helft gaat over of verband houdt met het dossier ‘Tuin van Jonker’. Daaronder vallen niet alleen de verzoeken die direct verband houden met ‘Tuin van Jonker’, maar ook de verzoeken die uit dit dossier voortkomen, zoals verzoeken die gaan over het onderzoek naar integriteitskwesties en verzoeken die [verzoeker] indient naar aanleiding van besluiten op zijn eerdere verzoeken die gaan over ‘Tuin van Jonker’. Gelet op de gedragingen van [verzoeker] die de rechtbank in haar uitspraak heeft uiteengezet, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de verzoeken zodanig evident zijn ingediend voor een ander doel dan openbaarmaking van bestuurlijke informatie, dat de indiening ervan en het maken van bezwaar tegen beslissingen op die verzoeken blijk geeft van kwade trouw. Het college kon dan ook tot de conclusie komen dat [verzoeker] met zijn verzoeken en bezwaren misbruik maakt van recht, aldus de rechtbank.

Verzoek om een voorlopige voorziening te treffen

5.       [verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, zodat het college inhoudelijke besluiten moet nemen en hij op korte termijn zijn onderzoekswerk weer kan hervatten. De uitspraak van de rechtbank is evident onrechtmatig, omdat artikel 5.5 van de Woo wordt genegeerd en de termijnen zoals genoemd in artikel 4.4 en 4.6 van de Woo worden genegeerd, aldus [verzoeker].

Beoordeling verzoek om voorlopige voorziening

6.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

7.       Een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen in hoger beroep vergt nader onderzoek, waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Beoordeling daarvan zal in de bodemprocedure dienen plaats te vinden. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van [verzoeker] een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.

8.       [verzoeker] voert aan dat hij belang heeft bij toewijzing van de voorlopige voorziening zodat hij verder kan met zijn onderzoekswerk. Tijdens de zitting heeft hij erop gewezen dat hij publiceert op een eigen website en via Facebook, maar dat zijn onderzoekswerk en publicaties sinds april 2021 stilliggen omdat hij via de door hem ingediende Wob-verzoeken geen informatie meer krijgt. Het belang van het college is erin gelegen dat het niet nog meer inspanningen hoeft te verrichten zolang niet vaststaat dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is. Het gaat in dit geval om vijf verzoeken op grond van de Wob en Woo. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van het college om het hoger beroep af te wachten in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] om op korte termijn zijn onderzoekswerk te kunnen vervolgen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat op voorhand niet onaannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank stand zal houden.

9.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

10.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.

w.g. Borman
voorzieningenrechter

w.g. Meerman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024

960