Uitspraak 202400029/2/A3


Volledige tekst

202400029/2/A3.
Datum uitspraak: 21 februari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), hangende het hoger beroep van:

de burgemeester van Heerenveen,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 20 december 2023 in zaak nr. 22/1987 en 22/1989 in het geding tussen:

Munnik 3 B.V. en Munnik 6 B.V. (hierna: de B.V.’s)

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluiten van 24 november 2021 heeft de burgemeester de aanvragen van de B.V.’s voor twee exploitatievergunningen afgewezen.

Bij besluiten van 14 april 2022 heeft de burgemeester de door de B.V.’s daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2023 heeft de rechtbank de door de B.V.’s daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 14 april 2022 vernietigd en de burgemeester opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren te nemen.

Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en de B.V.’s hoger beroep ingesteld.

Ook heeft de burgemeester de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De B.V.’s hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 februari 2024, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.F. van der Goot, advocaat te Leeuwarden, en S. Schotanus, en de B.V.’s, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. L.C.A.C. Hoogewerf en mr. J.R. Duin, advocaten te Hoorn, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       [gemachtigde A] is enig aandeelhouder/bestuurder van de besloten vennootschap die enig aandeelhouder/bestuurder is van de B.V.’s. Hij heeft namens de B.V.’s twee aanvraagformulieren ingediend voor exploitatievergunningen voor prostitutiebedrijven op de adressen Munnikstraat 3 en Munnikstraat 6 te Heerenveen.

3.       De burgemeester heeft de aanvragen afgewezen op grond van artikel 3, zesde lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob), omdat [gemachtigde A] op de Bibob-vragenformulieren zijn betrokkenheid bij zes andere B.V’s en een eenmanszaak zou hebben verzwegen. Volgens de burgemeester is er daardoor het vermoeden dat een strafbaar feit, namelijk valsheid in geschrifte, is gepleegd ter verkrijging van de vergunningen.

Uitspraak van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester onvoldoende de ernst van de vermoedens in ogenschouw heeft genomen. Uit de stukken blijkt niet dat de genoemde bedrijven betrokken zijn geweest bij activiteiten die, indien herhaald, een risico opleveren bij de nu aangevraagde exploitatie. Het niet noemen van deze bedrijven is naar het oordeel van de rechtbank een verzuim dat zozeer van ondergeschikte aard is dat de weigeringen daartoe niet in verhouding staan. Volgens de rechtbank zijn de weigeringen daarom onevenredig. Zij heeft de besluiten van 14 april 2022 vernietigd en de burgemeester opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak, met inachtneming van die uitspraak, nieuwe besluiten op de bezwaren van de B.V.’s te nemen.

Het verzoek van de burgemeester

5.       De burgemeester is het oneens met het oordeel van de rechtbank dat de weigeringen onevenredig zijn en heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. Omdat hij een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, en dus uit moet gaan van het oordeel dat de weigeringen onevenredig zijn, heeft hij echter geen ruimte meer om met de nieuwe besluiten de vergunningen te weigeren. De uitspraak van de rechtbank noopt er volgens de burgemeester dus toe dat de vergunningen verleend moeten worden, terwijl er nog steeds zwaarwegende redenen zijn om de vergunningen te weigeren. De burgemeester heeft daarom verzocht om de uitspraak van de rechtbank te schorsen.

5.1.    Gelet op artikel 6:16 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, heeft de wetgever ervoor gekozen om geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van hoger beroep. Het uitgangspunt is dus dat de burgemeester, ook al heeft hij hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Het is ook in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar neemt, omdat een nieuw besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, in het kader van het hoger beroep kan worden beoordeeld. Als de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft, komt aan het nieuwe besluit de grondslag te ontvallen en zal het worden vernietigd.

5.2.    De motivering van het verzoek om voorlopige voorziening geeft geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan de burgemeester heeft betoogd, de uitspraak van de rechtbank niet als uitkomst hoeft te hebben dat de vergunningen worden verleend. Bij het nemen van nieuwe besluiten op de bezwaren van de B.V.’s moet de burgemeester rekening houden met alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Niet uitgesloten kan worden dat op basis daarvan de vergunningen opnieuw geweigerd worden. In het geval dat de burgemeester de vergunningen vanwege hem op dat moment bekende feiten en omstandigheden opnieuw weigert, kan dat nieuwe besluit in de hoofdzaak mede beoordeeld worden. Bovendien is van belang dat de B.V.’s op de zitting hebben verklaard zich ervan bewust te zijn dat als bij de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar de vergunningen wél verleend worden, deze vergunningen bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak ook vernietigd zullen worden. Gebruik van de vergunningen geschiedt, zo beseffen de BV’s, op hun eigen risico.

5.3.    De burgemeester heeft nog geen nieuwe besluiten genomen, terwijl de termijn die de rechtbank daarvoor heeft gesteld inmiddels is overschreden. De burgemeester moet dus alsnog zo snel mogelijk met inachtneming van de rechtbankuitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren van de B.V.’s nemen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat deze besluiten binnen zes weken vanaf heden worden genomen en bekend gemaakt.

Conclusie

6.       Het verzoek wordt afgewezen.

7.       De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek af;

II.       veroordeelt de burgemeester van Heerenveen tot vergoeding van bij Munnik 3 B.V. en Munnik 6 B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1750,00, volledig toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Borman
voorzieningenrechter

w.g. Neuwahl
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024

280-1000