Uitspraak 202302928/1/A2


Volledige tekst

202302928/1/A2.
Datum uitspraak: 14 februari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2023 in zaak nr. 22/3004 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2021 heeft het college de aanvraag van [wederpartij] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 12 mei 2022 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 mei 2022 vernietigd, het besluit van 12 oktober 2021 herroepen en het college opgedragen om aan [wederpartij] een urgentieverklaring te verlenen.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 27 juni 2023 heeft het college uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank en aan [wederpartij] een urgentieverklaring verleend.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. U. Tasdelen, en [wederpartij], bijgestaan door mr. S.N. de Jager, advocaat te Amsterdam, en vergezeld van [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [wederpartij] heeft eerder op 21 augustus 2019 een aanvraag gedaan om een urgentieverklaring op medische gronden. [wederpartij] heeft een licht verstandelijke beperking en is gediagnostiseerd met een posttraumatische stressstoornis (hierna: ptss) en de ziekte van Crohn. Zij staat onder behandeling bij Perspectief, Ambulante hulpverlening GZ, en de polikliniek inflammatoire darmziekten van het Amsterdam UMC. Het college heeft de GGD om advies gevraagd over de aanvraag. Bij besluit van 10 december 2019 heeft het college de urgentieverklaring verleend. Daarbij heeft het college het GGD-advies van 4 december 2019 (hierna: het GGD-advies) betrokken. [wederpartij] woonde toen in een kleinschalige zorginstelling, waar zij hulp en begeleiding kreeg bij het wonen. Het lukte [wederpartij] niet om met de verleende urgentieverklaring zelfstandig te reageren op passende woningen. Een medewerker van de gemeente heeft daarom voor haar op twee woningen gereageerd, waaronder de benedenwoning aan de [locatie] in Amsterdam (hierna: de woning). [wederpartij] heeft de woning bezichtigd en geaccepteerd. Zij woont hier sinds 13 mei 2020.

[wederpartij] heeft op 24 september 2021 opnieuw een aanvraag ingediend om een urgentieverklaring omdat de woning erg gehorig is en zij veel geluidsoverlast ervaart van haar bovenburen. [wederpartij] stelt dat zij hierdoor een ernstig slaaptekort heeft en veel stress ervaart. Ook verergeren haar psychische en lichamelijke klachten volgens haar door de stress en spanning van haar woonsituatie. Het isoleren van de woning is volgens [wederpartij] technisch niet mogelijk.

2.       Het college heeft bij het besluit van 12 mei 2022 de afwijzing van de aanvraag van 24 september 2021 gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder e en g, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, zoals die gold op het moment van de aanvraag. De aanvraag is verkort, zonder intakegesprek, behandeld. Volgens het college is het huisvestingsprobleem van [wederpartij] het gevolg van haar eigen keuzes en handelen omdat zij een woning heeft geaccepteerd die (achteraf) ongeschikt is (weigeringsgrond e). Verder is de aanvraag van 24 september 2021 ingediend binnen twee jaar nadat de vorige urgentieverklaring is vervallen (weigeringsgrond g). Het college heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule uit artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening toe te passen. Het college heeft erop gewezen dat het beleid hierbij is gericht op gezinnen met minderjarige kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en op personen met ernstige medische problematiek gerelateerd aan de woonsituatie. Daarbij is doorslaggevend of er sprake is van een noodsituatie op woongebied die door overmacht is ontstaan. Dat is volgens het college bij [wederpartij], zoals uiteengezet bij weigeringsgrond onder e, niet het geval. Verder heeft het college in aanmerking genomen dat [wederpartij] nog niet heeft geprobeerd om via woningruil een andere woonruimte te vinden en dat zij niet dakloos is.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het besluit van 12 mei 2022 ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het geval van [wederpartij] sprake van zodanige bijzondere omstandigheden dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat [wederpartij] niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule. Volgens de rechtbank zijn de ernstige medische problemen van [wederpartij] gerelateerd aan haar huidige woonsituatie. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de geluidsklachten de ptss-klachten van [wederpartij] verergeren en dat zij, in combinatie met het niet kunnen slapen, tot twee keer toe in een crisis is beland. Ook heeft [wederpartij] met stukken voldoende onderbouwd dat haar andere medische klachten ook zijn verergerd als gevolg van de geluidsoverlast. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat [wederpartij] zich voldoende heeft ingezet om haar woonprobleem zelf op te lossen, bijvoorbeeld door te proberen de woning te isoleren en via woningruil een andere woning te zoeken.

De rechtbank is tot slot van oordeel dat het college zijn beoordelingsruimte niet anders had kunnen invullen dan met het opnieuw verlenen van een urgentieverklaring. De rechtbank heeft het college daarom opgedragen om een urgentieverklaring aan [wederpartij] te verstrekken.

Het besluit van 27 juni 2023

4.       Het college heeft in navolging van de uitspraak van de rechtbank bij het besluit van 27 juni 2023 aan [wederpartij] een urgentieverklaring verleend met een eenmalig bemiddelingsaanbod voor een passende woning. In de urgentieverklaring heeft het college een zoekprofiel opgenomen voor een niet-gehorige woning zonder bovenburen en met maximaal zestien traptreden binnen of buiten de woning of een woning bereikbaar met een lift. Het college heeft zich daarbij mede gebaseerd op de gegevens uit het persoonsdossier van [wederpartij] en het GGD-advies, inclusief de absolute voorwaarde dat de huidige ondersteuning en begeleiding van 15-18 uur per week wordt voortgezet. Het college heeft tot op heden nog geen passende woning voor [wederpartij] kunnen vinden.

Hoger beroep

5.       Het college is het niet eens met het oordeel van de rechtbank over het motiveringsgebrek en de opdracht om een urgentieverklaring te verlenen.

5.1.    Over het door de rechtbank vastgestelde motiveringsgebrek voert het college aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de woning waarin [wederpartij] nu woont passend was toen [wederpartij] die accepteerde. Het college wijst er op dat zij bij het intakegesprek van 21 augustus 2019 niets heeft gezegd over gevoeligheid voor geluid. Ook in het GGD-advies staat daar niets over. De rechtbank heeft haar oordeel dat de woning niet passend is volgens het college ten onrechte alleen gebaseerd op de nu voorliggende stukken. Het college geeft daarbij aan dat het naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank om een reactie van de GGD heeft gevraagd en dat de GGD heeft aangegeven dat [wederpartij] dan eerst voor een herbeoordeling op het spreekuur moet komen om haar situatie opnieuw in kaart te brengen en een actueel advies te geven.

Verder voert het college aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de woningcorporatie geluidsmetingen heeft uitgevoerd en dat deze metingen hebben uitgewezen dat de woning voldoet aan de geluidsnormen. Het is volgens het college daarom de vraag of de medische problemen van [wederpartij] zijn gerelateerd aan de woning of dat het gaat om de subjectieve geluidsbeleving door [wederpartij]. Daarbij stelt het college dat [wederpartij] zich onvoldoende heeft ingezet om de geluidsoverlast te minimaliseren. Volgens het college is de woning, anders dan [wederpartij] stelt, in goede staat en kan er eenvoudig aanvullende geluidsisolatie worden aangebracht. Hiervoor kan [wederpartij] een aanvraag doen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

5.2.    Het college betoogt verder dat de rechtbank met de opdracht om [wederpartij] een urgentieverklaring te verlenen ten onrechte op de stoel van het bestuursorgaan is gaan zitten. Daarbij is de rechtbank volgens het college ook voorbijgegaan aan andere factoren die van belang zijn bij het verlenen van een urgentieverklaring, zoals het formuleren van zoekcriteria die passend zijn binnen de huurklasse waarin [wederpartij] zich bevindt.

De beoordeling van het hoger beroep

Ondeugdelijke motivering

6.       Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college in het besluit van 12 mei 2022 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. De Afdeling licht dit hierna toe.

6.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat er bij [wederpartij] sprake is van complexe medische- en psychische problematiek. In beroep heeft zij onder meer een verklaring overgelegd van 20 september 2022 van haar behandelend arts en een verpleegkundig specialist van de polikliniek inflammatoire darmziekten van het Amsterdam UMC en een ongedateerde brief van haar GZ-psycholoog/psychotraumatherapeut. In de verklaring van de arts en verpleegkundig specialist staat dat stress en spanningen het beloop van de ziekte van Crohn zeer negatief kunnen beïnvloeden. In de brief van de GZ-psycholoog/psychotraumatherapeut staat dat de woonsituatie [wederpartij] veel spanning geeft vanwege de door haar ervaren geluidoverlast. De GZ-psycholoog/psychotraumatherapeut merkt daarbij op dat de ptss-klachten van [wederpartij], gecombineerd met het niet slapen, ertoe hebben geleid dat zij twee keer in een crisis is beland. Zij had een forse depressie met suïcidegedachten en de crisisdienst is ingeschakeld om opname te voorkomen.

6.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft opgemerkt, heeft het college in het besluit van 12 mei 2022 uiteengezet dat het beleid van de gemeente voor toepassing van de hardheidsclausule mede is gericht op personen met ernstige medische problematiek gerelateerd aan hun woonsituatie. De Afdeling is van oordeel dat het college in het kader van de hardheidsclausule ten onrechte niet naar het samenstel van factoren heeft gekeken, waarbij de Afdeling het mede van belang vindt dat [wederpartij] een licht verstandelijke beperking heeft. Dit vindt ook zijn weerslag in de in het besluit van 10 december 2019, en in het besluit van 27 juni 2023 herhaalde, uit het medisch advies overgenomen absolute voorwaarde dat de huidige ondersteuning wordt voortgezet bij het verkrijgen van een zelfstandige woning en dat [wederpartij] alleen met deze vorm van ondersteuning zelfstandig kan wonen. Het in dat verband ingenomen standpunt van het college dat de noodsituatie op woongebied bij [wederpartij] niet door overmacht is ontstaan omdat zij, zoals het college heeft uiteengezet bij weigeringsgrond e, haar huidige woning zelf heeft geaccepteerd, is naar het oordeel van de Afdeling in dit geval te kort door de bocht. Ook het standpunt dat de geluidsbeleving van [wederpartij] subjectief is en dit niet kan betekenen dat zij in aanmerking komt voor een nieuwe urgentieverklaring, volgt de Afdeling niet. Geluidsbeleving is inherent subjectief, de ene persoon zal geluid eerder als storend ervaren dan een ander. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [wederpartij] met de in beroep overgelegde medische stukken voldoende heeft onderbouwd dat de door haar ervaren geluidsoverlast (ernstige) gevolgen heeft voor haar medische- en psychische gesteldheid.

6.3.    Deze gronden slagen niet.

Opdracht rechtbank

7.       Met het college is de Afdeling echter van oordeel dat de rechtbank in dit geval niet het college heeft kunnen opdragen om een urgentieverklaring te verlenen. De Afdeling licht dit hieronder toe.

7.1.    De bestuursrechter kan toetsen of het bestuursorgaan op toereikende gronden heeft besloten om al dan niet toepassing te geven aan de hardheidsclausule, maar moet gelet op de daarbij aan het college toekomende beoordelingsruimte terughoudendheid betrachten bij het zelf toepassing geven aan de hardheidsclausule. Het is in de eerste plaats aan het college om te beoordelen of sprake is van een schrijnende situatie en van bijzondere, bij het vaststellen van de Huisvestingsverordening, onvoorziene omstandigheden die gelet op het doel daarvan redelijkerwijs toch een grond voor verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn, als bedoeld in artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening.

7.2.    De Afdeling volgt het college in de stelling dat nu de geluidgevoeligheid van [wederpartij] nog niet bekend was bij het intakegesprek en het opstellen van het GGD-advies in het kader van het besluit van 10 december 2019, de rechtbank niet zelf op basis van de in beroep overgelegde nieuwe medische informatie kon oordelen over de passendheid van de woning in relatie tot de gezondheidsklachten van [wederpartij]. Zoals het college op de zitting heeft aangegeven is voor een oordeel over de passendheid van de woning in dit geval een nieuw medisch advies nodig van de GGD, over de medische situatie van [wederpartij] in relatie tot het huisvestingsprobleem. Dit ook in verband met, zoals het college terecht aanvoert, de te adviseren specifieke voorwaarden die aan een urgentieverklaring verbonden moeten kunnen worden. De Afdeling verwijst naar artikel 2.6.3 van de Huisvestingsverordening. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

7.3.    Het betoog slaagt.

Hoe nu verder

8.       Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 6.1 en 6.2 heeft overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van 12 mei 2022 niet in stand kan blijven vanwege een motiveringsgebrek. De Afdeling ziet, met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding het college op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen dit gebrek in het besluit van 12 mei 2022 binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door dit besluit alsnog deugdelijk te motiveren dan wel te wijzigen op basis van een nieuw ingewonnen medisch advies. Daarbij dient het college uit te gaan van de toepasselijke regelgeving zoals die luidde ten tijde van de aanvraag. Het college dient het aangevulde of het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mee te delen.

9.       In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het vastgestelde gebrek in het besluit van 12 mei 2022 te herstellen en het aangevulde of het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Willems
voorzitter

w.g. De Vink
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024

154-1064