Uitspraak 200301033/1


Volledige tekst

200301033/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid High Energy B.V., gevestigd te Poortvliet,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 8 januari 2003 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl (hierna: het college) geweigerd aan appellante met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van 11 windmolens in het gebied ten zuiden van de Warvenweg te Delfzijl.

Bij besluit van 1 juni 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 17 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Pronk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar namens de naamloze vennootschappen N.V. Essent en Siemens Nederland N.V., en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koop Holding Europe B.V. gehoord mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, [gemachtigden].

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan – gelet op artikel 3, tweede lid, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied, deelgebied midden” - in strijd is met de ingevolge dit bestemmingsplan ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar ter plaatse geldende bestemming “Agrarische doeleinden”.

2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van het college van gedeputeerde staten (hierna: gedeputeerde staten) de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemmingsplan van het betreffende gebied.

2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO en dat de bouwvergunning derhalve diende te worden verleend.

2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project van appellante in strijd is met het toekomstig planologisch regime, neergelegd in het voorontwerp-bestemmingsplan “Windmolenpark”. Uit artikel II.4, onder 13, aanhef en onder a en e, van dit plan volgt dat een strakke lijnopstelling en eenheid van het type windturbines is vereist. Nu de 11 windmolens weliswaar op de in het plan vastgelegde coördinaten, maar willekeurig – in twee clusters - in het plangebied zijn gesitueerd, is van een lijnopstelling (nog) geen sprake. Niet kan dan ook worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te weigeren.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003

53-422.