Uitspraak 202003707/3/R3


Volledige tekst

202003707/3/R3.
Datum uitspraak: 24 januari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats] (hierna: [appellant sub 2] en anderen),
appellanten,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 heeft de staatssecretaris het tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Meteren - Boxtel" (hierna: het tracébesluit 2020) vastgesteld.

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3917 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het tracébesluit 2020 te herstellen.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris een nadere motivering voor het tracébesluit 2020 gegeven.

[appellant sub 1] heeft gereageerd op de nadere motivering van de staatssecretaris.

Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1] heeft de staatssecretaris bij besluit van 15 september 2023 het tracébesluit op onderdelen gewijzigd vastgesteld. Dit besluit is getiteld het "Tracébesluit (wijziging  2023) - ten aanzien van Elektrotechnische systemen (ETS) in Vught", hierna: het wijzigingstracébesluit 2023. Dit besluit heeft de staatssecretaris met nadere stukken naar de Afdeling verzonden.

[appellant sub 1] heeft een zienswijze ingediend naar aanleiding van het wijzigingstracébesluit 2023.

[appellant sub 2] en anderen hebben beroep ingesteld tegen het wijzigingstracébesluit 2023.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2023, waar zijn verschenen:
- [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];
- [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2] en [gemachtigde];
- de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Dane, ing. R.H. Wiemer, A.A.G. Derksen, ing. R. Nawijn, ing. R.J.J. Roosemalen en ing. H.A. Prins.

Overwegingen

OVERGANGSRECHT INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een ontwerptracébesluit ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.44, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het tracébesluit onherroepelijk wordt.

Het ontwerptracébesluit is op 16 maart 2018 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in dit geval het oude recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. 

DE TUSSENUITSPRAAK

2.       Het tracébesluit 2020 maakt aanpassingen mogelijk op het spoortraject Meteren-Boxtel. Onderdeel van deze aanpassingen is onder meer het realiseren van een gedeeltelijk verdiepte ligging van het spoor in Vught. Dit heeft tot doel de leefbaarheid en veiligheid op en rond het spoor in Vught te verbeteren.

De aanleg van de verdiepte ligging van het spoor in Vught heeft tot gevolg dat het huidige onderstation in Vught niet behouden kan blijven. Een onderstation is een gebouw waar meerdere technische installaties aanwezig zijn voor de (tractie)voeding van de bovenleiding van het spoor. In het tracébesluit 2020 is daarom een nieuw onderstation voorzien in de openbare ruimte tussen de N65 en het Rembrandterf in Vught. Hiertoe is op detailkaart 9 bij het tracébesluit 2020 ter hoogte van het Rembrandterf een vlak "Bebouwingsvlak ETS" opgenomen.

3.       [appellant sub 1] woont aan het [locatie] in Vught nabij het in het tracébesluit 2020 voorziene nieuwe onderstation. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 145 overwogen dat [appellant sub 1] in zijn beroepschrift naar voren heeft gebracht dat onduidelijk is welke gevolgen dit onderstation heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Zo heeft [appellant sub 1] betoogd dat onduidelijk is wat de effecten van het onderstation zijn op het gebied van geluid en gezondheid, wat de omvang is van het onderstation, waar de elektrische installaties zullen worden geplaatst ten behoeve van het onderstation, of het onderstation landschappelijk zal worden ingepast en tot slot of de realisatie van het onderstation zal leiden tot meer (werk)verkeer langs zijn woning.

4.       Onder 145.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling het volgende overwogen:

"De staatssecretaris heeft in het verweerschrift in reactie op het beroep van [appellant sub 1] gewezen op de verschillende locaties die in de keuze voor de locatie van het onderstation zijn meegenomen en in algemene zin gesteld dat is gekozen voor de locatie bij het Rembrandterf, omdat op die locatie geen grote milieueffecten te verwachten zijn. In het verweerschrift en ook in de stukken behorende bij het tracébesluit is echter niet ingegaan op de effecten van het onderstation op het gebied van geluid en gezondheid, zoals die door [appellant sub 1] zijn aangevoerd. De zitting heeft op dit punt naar het oordeel van de Afdeling evenmin duidelijkheid kunnen bieden. Dat geldt ook wat betreft de vraag wat de omvang is van het onderstation en waar de elektrische installaties zullen worden geplaatst ten behoeve van het onderstation. In een door [appellant sub 1] overgelegde mail van ProRail wordt gesproken over een bouwhoogte van 4 m tot 4,3 m tot aan de dakrand van het onderstation, maar artikel 5, vijfde lid, van het tracébesluit maakt een hogere bouwhoogte mogelijk. Onduidelijk is wat het standpunt van de staatssecretaris is over de aanvaarbaarheid van deze bouwhoogte. Dat geldt ook voor de eventuele landschappelijke inpassing van het onderstation. Onduidelijk is of de staatssecretaris van mening is dat dit noodzakelijk is, gelet op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en, zo ja, waar nabij het onderstation tot landschappelijke inpassing zal worden overgegaan. Verder ontbreekt een reactie op de vraag van [appellant sub 1] over de eventuele toename aan verkeer bij zijn woning ten gevolge van het onderstation.

Omdat uit de dossierstukken niet blijkt dat bij de voorbereiding van het besluit rekening is gehouden met deze effecten van het onderstation voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], is het tracébesluit op dit punt naar het oordeel van de Afdeling onzorgvuldig en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid."

5.       Onder 151 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen de onder 145.2 geconstateerde gebreken in het tracébesluit 2020 te herstellen. Hiervoor heeft de Afdeling een termijn gegeven van 20 weken.

6.       Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris een nadere motivering voor het tracébesluit 2020 gegeven. Ook heeft de staatssecretaris op 15 september 2023 het wijzigingstracébesluit 2023 vastgesteld.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP VAN [APPELLANT SUB 2] EN ANDEREN

7.       [appellant sub 2] en anderen hebben beroep ingesteld tegen het wijzigingstracébesluit 2023. Zij zijn bewoners van het woonwagenkamp aan de Olmenlaan in Vught, gelegen nabij het voorziene onderstation. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat zij zich zorgen maken over de gevolgen van het onderstation voor hun woon- en leefklimaat. Zij wijzen hierbij specifiek op de aspecten veiligheid, gezondheid en geluid.

8.       [appellant sub 2] en anderen hebben geen beroep ingesteld tegen het tracébesluit 2020. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, moet er om die reden van worden uitgegaan dat [appellant sub 2] en anderen in het tracébesluit 2020 en het onderstation dat in dat besluit al aan het Rembrandterf is mogelijk gemaakt, hebben berust. Zij stellen weliswaar dat zij pas sinds begin 2023 op de hoogte zijn gebracht van de plannen voor het onderstation en om die reden geen kans hebben gehad om eerder hun bezwaren over het onderstation kenbaar te maken, maar die opvatting deelt de Afdeling niet. Van het tracébesluit 2020 is op de wettelijk voorgeschreven wijze kennis gegeven. Het lag destijds op basis van die kennisgevingen op de weg van [appellant sub 2] en anderen om te onderzoeken welke gevolgen het tracébesluit 2020 had voor hun woonomgeving. Dan hadden zij net als [appellant sub 1] kunnen constateren dat dit besluit voorzag in een onderstation nabij het Rembrandterf in Vught.

Dat [appellant sub 2] en anderen geen beroep hebben ingesteld tegen het tracébesluit 2020 heeft tot gevolg dat zij alleen nog tegen het wijzigingstracébesluit 2023 beroep kunnen instellen als zij door dat besluit in een nadeliger positie zijn gebracht in vergelijking met het tracébesluit 2020 (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:576, overweging 14.1, en overweging 4 van de tussenuitspraak over het tracébesluit Meteren-Boxtel). De Afdeling is van oordeel dat dit niet het geval is. In het wijzigingstracébesluit 2023 zijn de bouwmogelijkheden voor het onderstation beperkt in vergelijking met het tracébesluit 2020. Zo is in het wijzigingstracébesluit 2023 de maximale oppervlakte voor nieuwe bouwwerken ten behoeve van het onderstation van 200 m2, zoals was opgenomen in het tracébesluit 2020, verlaagd naar 160 m2. Ook is de hoogte van bouwwerken ten behoeve van het onderstation, exclusief constructies zoals antennes en luchtkokers, in het wijzigingstracébesluit 2023 beperkt, namelijk van maximaal 10 m, zoals was opgenomen in het tracébesluit 2020, naar maximaal 6 m. Verder is in het wijzigingstracébesluit 2023 een landschappelijke inpassingsmaatregel en een geluidbeperkende maatregel opgenomen. Niet gebleken is dat [appellant sub 2] en anderen door deze wijzigingen in een nadeliger positie zijn gekomen in vergelijking met wat was bepaald in het tracébesluit 2020. Om die reden is het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het wijzigingstracébesluit 2023 niet-ontvankelijk.

DE BEROEPSGRONDEN VAN [APPELLANT SUB 1] NAAR AANLEIDING VAN DE AANVULLENDE MOTIVERING EN HET HERSTELBESLUIT

9.       Hieronder zal de Afdeling aan de hand van wat [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht beoordelen of aan de opdracht in de tussenuitspraak is voldaan en daarmee of de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld. De Afdeling zal daarbij niet ingaan op de vraag of de staatssecretaris de in de tussenuitspraak geboden hersteltermijn in acht heeft genomen. [appellant sub 1] heeft op de zitting desgevraagd vermeld dat dit niet in de uitspraak besproken hoeft te worden.

Omvang van de opdracht in de tussenuitspraak

10.     De Afdeling wijst er vooraf op dat de omvang van wat [appellant sub 1] na de tussenuitspraak nog naar voren kan brengen, is begrensd. Dit volgt allereerst uit het feit dat sprake is van een tracébesluit waarop de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing was. In artikel 1.6a van de Chw is bepaald dat na afloop van de termijn voor het indien van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Tegen het tracébesluit dat is vastgesteld op 14 mei 2020 stond beroep open in de periode van 4 juni 2020 tot en met 15 juli 2020. Artikel 1.6a van de Chw vereist dat binnen die termijn voor het indienen van beroep alle beroepsgronden worden ingediend. Dat betekent dat na die termijn geen nieuwe beroepsgronden meer naar voren kunnen worden gebracht. Weliswaar heeft de staatssecretaris op 15 september 2023 het tracébesluit 2020 gedeeltelijk gewijzigd vastgesteld, maar daartegen kunnen alleen beroepsgronden worden aangevoerd die betrekking hebben op dat wijzigingstracébesluit 2023 en dus geen beroepsgronden die ook al tegen het tracébesluit 2020 naar voren konden worden gebracht.

Dat in deze procedure geen nieuwe beroepsgronden meer naar voren kunnen worden gebracht, volgt ook uit de omstandigheid dat de Afdeling in deze procedure al een tussenuitspraak heeft gedaan. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die tegen het oorspronkelijke besluit, dus het tracébesluit 2020, naar voren hadden kunnen worden gebracht.

11.     De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de staatssecretaris heeft voldaan aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven en of daarmee de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld.

De in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft betrekking op de effecten van het onderstation, zoals dat in het tracébesluit 2020 aan het Rembrandterf in Vught is voorzien, op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Het gaat dan om de aspecten die [appellant sub 1] in zijn beroepschrift van 5 juli 2020 heeft vermeld en die hiervoor onder 2 en onder 145 van de tussenuitspraak zijn weergegeven, namelijk:

- de omvang van onderstation en inrichting van het onderstation;

- de effecten van het onderstation op het gebied van geluid en gezondheid;

- de effecten van het onderstation op de verkeerssituatie;

- de landschappelijke inpassing van het onderstation.

Alternatieve locaties voor het onderstation

12.     In de zienswijze die [appellant sub 1] over de nadere motivering van de staatssecretaris naar voren heeft gebracht, stelt hij de locatiekeuze van het onderstation ter discussie. Volgens [appellant sub 1] vereist een goede voorbereiding van een besluit een goede afweging van de gekozen locatie. Hij wijst er daarbij op dat in de tussenuitspraak staat dat in het verweerschrift is gewezen op de verschillende locaties die in de locatiekeuze voor het onderstation zijn meegenomen en dat door de staatssecretaris in algemene zin is gesteld dat is gekozen voor de locatie bij het Rembrandterf, omdat op die locatie geen grote milieueffecten te verwachten zijn. Hieruit leidt [appellant sub 1] af dat de tussenuitspraak ertoe verplicht om de locatiekeuze van het onderstation nader te onderbouwen en te heroverwegen. Dit volgt volgens hem ook uit de omstandigheid dat de tussenuitspraak ertoe verplicht de effecten van het onderstation op zijn woon- en leefklimaat te beoordelen. Om te kunnen beoordelen of die effecten te verantwoorden zijn, is het noodzakelijk inzichtelijk te hebben of die effecten met de keuze voor een andere locatie voorkomen hadden kunnen worden, aldus [appellant sub 1].

In dit kader betoogt [appellant sub 1] dat in het verweerschrift dat ten behoeve van het tracébesluit 2020 is opgesteld ten onrechte de suggestie is gewekt dat er een onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijke locaties voor het onderstation. Na de tussenuitspraak is door een medewerker van ProRail medegedeeld dat dit onderzoek niet bestaat, zo stelt [appellant sub 1]. Weliswaar is in het naar aanleiding van de tussenuitspraak in opdracht van de staatssecretaris opgestelde rapport "Onderstation N65 - Rembrandterf; Achtergrond locatie, ontwerp en participatie" (hierna: het achtergrondrapport) een memo van Arcadis gevoegd uit 2017, waarin het locatieonderzoek nader is onderbouwd, maar [appellant sub 1] stelt dat die memo niet in 2017 is opgesteld en dus is geantidateerd. Omdat de memo over het locatieonderzoek pas na de tussenuitspraak is verstrekt, is volgens [appellant sub 1] sprake van een nieuw feit, hetgeen rechtvaardigt dat hij nog de mogelijkheid krijgt inhoudelijk op het locatieonderzoek te reageren.

[appellant sub 1] brengt vervolgens een groot aantal kritiekpunten naar voren over het onderzoek dat naar de alternatieve locaties is verricht. Daarbij gaat hij onder meer in op de totstandkoming van de memo uit 2017, de methodiek waarmee de verschillende locaties zijn afgewogen, de volgens [appellant sub 1] onjuiste en onvolledige omschrijving van de gebiedseigenschappen van de locatie aan het Rembrandterf en de volgens hem ondeugdelijke vergelijking tussen de in de laatste fase van het locatieonderzoek resterende twee locaties aan het Rembrandterf en de Aert Heymlaan.

12.1.  De Afdeling stelt voorop dat uit overweging 145.2 van de tussenuitspraak niet kan worden afgeleid dat de staatssecretaris is opgedragen nader onderzoek te doen naar mogelijke andere locaties voor het onderstation. Met de vermelding in de tussenuitspraak dat de staatssecretaris in algemene zin heeft gesteld dat is gekozen voor de locatie bij het Rembrandterf, omdat op die locatie geen grote milieueffecten te verwachten zijn in vergelijking met de in het verweerschrift genoemde alternatieve locaties voor het onderstation, heeft de Afdeling uitsluitend tot uitdrukking gebracht dat de staatssecretaris met die enkele stelling onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gevolgen van het onderstation voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en de aanvaardbaarheid daarvan. Dit volgt ook uit het vervolg van overweging 145.2 van de tussenuitspraak, zoals die hiervoor onder 4 is weergeven. Die overweging is toegespitst op de gevolgen van het aan het Rembrandterf voorziene onderstation voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en niet op de vraag of in de voorfase van het tracébesluit 2020 voldoende onderzoek is verricht naar mogelijke alternatieve locaties voor het onderstation. Dat betoog heeft [appellant sub 1] ook niet in zijn beroepschrift over het tracébesluit 2020 naar voren gebracht. Indien hij van mening was dat zijn beroepschrift wel zo had moeten worden gelezen, had hij dat naar aanleiding van het in 2020 door de staatssecretaris ingediende verweerschrift, waarin de tien onderzochte locaties voor het onderstation waren vermeld, naar voren kunnen brengen. Maar ook dat heeft [appellant sub 1] niet gedaan. Zijn beroepsgronden bleven tot aan de tussenuitspraak beperkt tot het ontbreken van inzicht in de gevolgen van het nabij zijn woning voorziene onderstation voor zijn woon- en leefklimaat. Dat is de reden waarom aan het einde van overweging 145.2 van de tussenuitspraak is geconcludeerd dat, omdat uit de dossierstukken niet blijkt dat bij de voorbereiding van het tracébesluit 2020 rekening is gehouden met de effecten van het onderstation voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], het tracébesluit op dat punt in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is voorbereid. Tot een herstel van dit gebrek is de opdracht in de tussenuitspraak beperkt.

12.2.  Daarnaast volgt de Afdeling [appellant sub 1] niet in zijn opvatting dat, omdat hij pas na de tussenuitspraak de beschikking zou hebben gekregen over de opgestelde memo in het kader van het locatieonderzoek, sprake zou zijn van een nieuw feit waarover hij nu nog beroepsgronden naar voren kan brengen. Voor de bewering dat deze memo uit 2017 pas na de tussenuitspraak zou zijn opgesteld en daarmee zou zijn geantidateerd, zoals [appellant sub 1] stelt, ziet de Afdeling geen enkel aanknopingspunt. Bovendien wijst de Afdeling er ook wederom nadrukkelijk op dat al in het verweerschrift uit 2020 een overzicht is gegeven van de alternatieve locaties die voor het onderstation zijn onderzocht, waar [appellant sub 1] niet op heeft gereageerd. Het locatieonderzoek dat vooraf is gegaan aan het tracébesluit 2020 is, zoals hiervoor is toegelicht, om die reden geen onderdeel van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. De gebreken die nog beoordeeld worden, zien dan ook alleen op de effecten van het aan het Rembrandterf voorziene onderstation op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1].

12.3.  De Afdeling zal wat [appellant sub 1] over het onderzoek naar alternatieve locaties heeft aangevoerd daarom niet inhoudelijk bespreken.

Situering van het onderstation aan het Rembrandterf, het geluidscherm langs de N65 en participatie

13.     [appellant sub 1] betoogt dat in de overleggen die na de tussenuitspraak tussen hem en ProRail hebben plaatsgevonden, ten onrechte geen ruimte is geboden om ook aanpassingen door te voeren in de situering van het onderstation aan het Rembrandterf, zoals een verschuiving in de richting van de N65. Hij stelt dat tijdens de bewonersbijeenkomsten die na de tussenuitspraak zijn gehouden weliswaar verschillende inrichtingsschetsen zijn getoond, maar dat met die inrichtingsschetsen niet serieus is ingegaan op de vragen en wensen van omwonenden. Dat geldt volgens [appellant sub 1] ook voor de vragen die vanuit de gemeente in de fase na de tussenuitspraak zijn gesteld. Die vragen worden door de staatssecretaris niet beantwoord, aldus [appellant sub 1]. 

[appellant sub 1] betoogt in dit verband dat evenmin bereidheid is getoond om het geluidscherm dat ter hoogte van de N65 en nabij het onderstation is voorzien, te verhogen. Mogelijk is dit geluidscherm te laag, omdat in de geluidberekeningen die voor het geluidscherm zijn gemaakt, is uitgegaan van de aanname dat zich ter hoogte van het Rembrandterf bedrijven bevinden in plaats van woningen, zo betoogt [appellant sub 1].

13.1.  De Afdeling moet beoordelen wat de effecten zijn van het onderstation op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. De Afdeling gaat daarbij uit van de begrenzing van het bebouwingsvlak voor het onderstation, zoals dat op de detailkaart bij het wijzigingstracébesluit 2023 is aangegeven. Ook gaat de Afdeling daarbij uit van de maximale bouwhoogte en maximale oppervlakte van de bouwwerken voor het onderstation die het wijzigingstracébesluit 2023 biedt. De Afdeling beoordeelt om die reden in deze procedure niet de verschillende inrichtingsschetsen die tijdens bewonersbijeenkomsten zijn getoond en de overleggen die daarover met omwonenden en de gemeente hebben plaatsgevonden. Die inrichtingsschetsen zien op de uitvoeringsfase, zoals de omgevingsvergunning voor de bouw van het onderstation, maar die uitvoeringsfase is in deze procedure niet aan de orde. Dat betekent ook dat de vergelijking die [appellant sub 1] tussen de inrichtingsschetsen heeft gemaakt en de vraag welke inrichtingsschetsen voor hem eventueel nadeliger zouden zijn, waarbij [appellant sub 1] ook het verbod van reformatio in peius heeft genoemd, in deze procedure niet aan de orde is.

13.2.  Op basis van de tussenuitspraak hoefde de staatssecretaris ook geen nader onderzoek te doen naar het geluidscherm langs de N65. Dat geluidscherm was namelijk al voorzien in het tracébesluit 2020 en is geen onderdeel van de opdracht in de tussenuitspraak. De geluidberekeningen die bepalend zijn geweest voor de hoogte van dit geluidscherm en die ten grondslag liggen aan het tracébesluit 2020 staan in deze procedure dan ook niet meer ter beoordeling. Alleen als de (geluid)effecten van het onderstation aanleiding zouden geven om het geluidscherm langs de N65 verder te verhogen, zou dat in deze procedure aan de orde kunnen zijn. Uit de overwegingen die hierna volgen over de effecten van het onderstation op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] blijkt dat daarvoor geen noodzaak bestaat.

13.3.  De betogen slagen niet.

14.     Over het aspect reformatio in peius, waar hiervoor onder 13.1 ook op is ingegaan, merkt de Afdeling verder nog het volgende op. Anders dan [appellant sub 1] op de zitting heeft gesteld, is hij evenmin in een nadeliger positie gekomen doordat een deel van het "Bebouwingsvlak ETS" in het wijzigingstracébesluit 2023 is gewijzigd in "Maatregelvlak landschappelijke inrichting". Deze wijziging heeft niet tot gevolg dat het onderstation in vergelijking met het tracébesluit 2020 op kortere afstand van de woning van [appellant sub 1] kan worden gerealiseerd, zoals hij stelt. Het aanduidingsvlak "Bebouwingsvlak ETS" is namelijk niet richting de woning van [appellant sub 1] verlegd in vergelijking met het tracébesluit 2020. Ook op dit punt kan het betoog van [appellant sub 1] dat sprake zou zijn van strijd met het verbod van reformatio in peius om die reden niet slagen.

De effecten van het aan het Rembrandterf voorziene onderstation voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]

Omvang van de onderzoeken

15.     [appellant sub 1] betoogt dat in de onderzoeken naar de effecten van het onderstation op zijn woon- en leefklimaat geen rekening is gehouden met de maximale mogelijkheden die het tracébesluit 2020 voor het onderstation biedt. [appellant sub 1] vreest dat het onderstation in de toekomst, in vergelijking met de getoonde inrichtingsschetsen, verder zal worden uitgebreid. Met de effecten van die uitbreiding had in de onderzoeken naar de effecten van het onderstation op zijn woon- en leefklimaat rekening moeten worden gehouden, aldus [appellant sub 1].

15.1.  Zoals hiervoor onder 13.1 is overwogen, gaat de Afdeling bij de beoordeling van de effecten van het onderstation op het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] uit van de maximale mogelijkheden die het tracébesluit 2020 voor het onderstation biedt, inclusief de wijzigingen in het wijzigingstracébesluit 2023, en niet van de verschillende inrichtingsschetsen die voor het onderstation zijn getoond. Indien de Afdeling op basis van wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd tot het oordeel komt dat de staatssecretaris bij die beoordeling met de maximale mogelijkheden niet of onvoldoende rekening heeft gehouden, komt dat hieronder bij de bespreking van de beroepsgronden van [appellant sub 1] aan de orde.

Geluid

16.     De staatssecretaris heeft bij zijn nadere motivering een akoestisch onderzoek gevoegd getiteld "Onderstation Vught; akoestisch onderzoek" van Movares van 21 april 2023 (hierna: het akoestisch onderzoek), waarin de geluidniveaus van het nieuw te realiseren onderstation zijn onderzocht. In hoofdstuk 4 van het akoestisch onderzoek staat dat uit de verrichte geluidberekeningen blijkt dat het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van het onderstation op de nabijgelegen geluidgevoelige objecten 36 dB(A) bedraagt voor de dagperiode, 34 dB(A) voor de avondperiode en 32 dB(A) voor de nachtperiode. Hierbij is volgens het akoestisch onderzoek een toeslag van 5 dB voor tonaal geluid toegepast. Het hoogst berekende maximale geluidniveau bedraagt volgens het akoestisch onderzoek 26 dB(A) voor zowel de dag-, avond- en nachtperiode.

17.     [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze gereageerd op het akoestisch onderzoek. Hij heeft dit nader onderbouwd door het overleggen van een notitie van Peutz getiteld "PHS Meteren-Boxtel: kanttekeningen bij geluidrapport en herstelbesluit onderstation Vught" (hierna: de notitie van Peutz). In de zienswijzen van [appellant sub 1] en de notitie van Peutz worden kanttekeningen bij het akoestisch onderzoek geplaatst. Onder meer over de geluidsisolerende eigenschappen van de wanden, daken en deuren van het onderstation waarmee in het akoestisch onderzoek is gerekend, de bronsterktes van de roosters van de traforuimtes, de vraag of het representatief is om voor de bronsterktes uit te gaan van de geluidmetingen die zijn verricht bij een bestaand onderstation in Heino, als ook over de wijze waarop de geluidbelasting van de ventilatoren is berekend en of daarbij is uitgegaan van een juiste bedrijfssituatie.

17.1.  Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1] heeft de staatssecretaris besloten het geluidniveau van het onderstation te begrenzen in het tracébesluit 2020. Hiertoe heeft de staatssecretaris het wijzigingstracébesluit 2023 vastgesteld. In dit wijzigingstracébesluit is bepaald dat aan artikel 12 ‘Geluidbeperkende maatregelen’ van het Tracébesluit 2020 een vierde lid wordt toegevoegd dat luidt:

"Voor het bouwwerk ten behoeve van ETS waarvan het ruimtebeslag op de detailkaart met ‘Bebouwingsvlak ETS’ is aangeduid, wordt vanwege de aanwezige installaties en toestellen een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) gehanteerd van 45, 40 en 35 dB(A) in de respectievelijke dag-, avond en nachtperiode ter plaatse van geluidgevoelige objecten."

Aan deze geluidwaarden zullen de installaties en toestellen ten behoeve van het onderstation (ook bij een eventuele uitbreiding) moeten voldoen. Indien deze geluidwaarden in de praktijk zouden worden overschreden, kan [appellant sub 1] een verzoek om handhaving indienen bij het voor de handhaving bevoegde gezag.

17.2.  Gezien het vastgestelde wijzigingstracébesluit 2023, ziet de Afdeling geen aanleiding de punten die in de notitie van Peutz aan de orde zijn gesteld, in deze uitspraak inhoudelijk te beoordelen. Die punten zien namelijk op de representativiteit van het akoestisch onderzoek. Of de in het akoestisch onderzoek berekende geluidwaarden representatief zijn, ligt echter niet meer ter beoordeling voor, omdat in het tracébesluit 2020 alsnog grenswaarden voor de geluidbelasting van het onderstation zijn opgenomen. Dit is op de zitting ook met [appellant sub 1] besproken, waarbij hij heeft gesteld zijn betoog ten aanzien van het aspect tonaal geluid te handhaven. Hier zal de Afdeling hieronder nader op ingaan.

17.3.  [appellant sub 1] vreest dat hij ondanks de voorgeschreven geluidwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van het onderstation, hinder zal ondervinden van tonaal geluid dat mogelijk wordt veroorzaakt door het onderstation.

Die vrees deelt de Afdeling niet. In de motivering van de staatssecretaris van 10 mei 2023 en het nadere stuk van de staatssecretaris van 26 september 2023 wordt erop gewezen dat aangrenzend aan het onderstation de N65 en het spoor zijn gelegen. Het geluid van het wegverkeer is volgens de staatssecretaris de dominante factor, waarbij zowel in het stuk van 10 mei 2023 als in het nadere stuk van 26 september 2023 is gewezen op de hoogte van het geluid van het weg- en spoorverkeer van 58 dB ter hoogte van de woning van [appellant sub 1]. Het geluid van het onderstation is ten opzichte van het dominante geluid van de aangrenzende rijksweg zodanig laag, dat dit niet onderscheidenlijk waar te nemen zal zijn, ongeacht het mogelijk tonale karakter van het geluid van het onderstation, aldus de staatssecretaris. De Afdeling ziet in de notitie van Peutz als ook in wat [appellant sub 1] zelf naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten aan de juistheid hiervan te twijfelen. Hierbij merkt de Afdeling ten overvloede nog op dat in de nadere motivering van de staatssecretaris van 10 mei 2023 staat dat het onderstation wordt voorzien van geluidbeperkende maatregelen in de vorm van geluidgedempte ventilatoren op de transformatorruimten, een dakrand van ongeveer 1 m op de ruimtes waar een transformator is voorzien en geluiddempende roosters bij de hoogspanningsruimte. Uit het nadere stuk van de staatssecretaris van 26 september 2023 blijkt dat deze maatregelen, ondanks de geborgde geluidwaarden in het wijzigingstracébesluit 2023, nog steeds zijn voorzien. Deze geluidbeperkende maatregelen, waarmee in het akoestisch onderzoek is gerekend, hebben gezien de hiervoor onder 16 weergegeven geluidwaarden uit het akoestisch onderzoek naar verwachting tot gevolg dat in de praktijk het geluidniveau van het onderstation nog lager zal zijn dan in het wijzigingstracébesluit 2023 is voorgeschreven.

17.4.  De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris het aspect geluid van het onderstation voldoende in kaart heeft gebracht en het tracébesluit 2020 op dit punt alsnog van een goede onderbouwing en borging heeft voorzien.

De betogen slagen niet.

Veiligheid mede in relatie tot het opgesteld vermogen van het onderstation

18.     [appellant sub 1] betoogt dat in het onderzoek naar de gevolgen van het onderstation voor calamiteiten en externe veiligheid, zoals ontploffingsrisico’s, ervan is uitgegaan dat het opgesteld vermogen van de installaties in het onderstation minder dan 10 Mega-Volt-Ampère (hierna: MVA) bedraagt. Niet uitgesloten is echter dat het opgesteld vermogen meer dan 10 MVA bedraagt, zo stelt [appellant sub 1]. Bij een dergelijk hoger opgesteld vermogen dient volgens hem, gelet op de aanbevelingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG), een richtafstand te worden gehanteerd van 30 m tot zijn woning. Aan deze richtafstand wordt volgens [appellant sub 1] niet voldaan.

18.1.  De staatssecretaris erkent in reactie op het betoog van [appellant sub 1] dat in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de VNG (hierna: de VNG-brochure) voor een elektrotechnisch gebouw waar sprake is van een opgesteld vermogen van 10 MVA of meer in het kader van het aspect veiligheid een richtafstand wordt aanbevolen van 30 m en bij minder dan 10 MVA een richtafstand van 10 m. Volgens de staatssecretaris kan in dit geval worden uitgegaan van de richtafstand van 10 m, omdat het opgesteld vermogen van de installaties in het onderstation lager zal zijn dan 10 MVA, namelijk twee tractiegroepen van 4,4 MVA. Op de zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd echter niet kunnen onderbouwen waaruit volgt dat het opgesteld vermogen van de installaties in het onderstation beperkt blijft tot minder dan 10 MVA. Niet uitgesloten is, zo is op de zitting gebleken, dat gelet op de toegestane omvang van de bouwwerken voor het onderstation, al dan niet in de toekomst, een hoger opgesteld vermogen wordt gerealiseerd. Uit de stukken van de staatssecretaris blijkt niet dat is onderzocht of bij een opgesteld vermogen van 10 MVA of meer, waarbij bij de woning van [appellant sub 1] niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 30 m, toch sprake is van een aanvaardbare veiligheidssituatie. Het betoog van [appellant sub 1] slaagt om die reden op dit punt.

18.2.  Omdat, zoals hierna verder wordt toegelicht, de overige betogen van [appellant sub 1] niet slagen, ziet de Afdeling aanleiding om op dit punt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaak te voorzien. De Afdeling zal daartoe in de beslissing van deze uitspraak bepalen dat aan artikel 3 van het wijzigingstracébesluit 2023 wordt toegevoegd dat het maximaal opgesteld vermogen van de installaties in het onderstation minder dan 10 MVA bedraagt. Op de zitting hebben [appellant sub 1] en de staatssecretaris vermeld zich hiermee te kunnen verenigen. Het is niet aannemelijk dat eventuele andere belanghebbenden in hun belangen worden geschaad doordat de Afdeling op dit punt zelf in de zaak voorziet.

18.3.  Uit wat is besproken op de zitting, is gebleken dat met het alsnog borgen van het opgesteld vermogen de overige betogen van [appellant sub 1] over externe veiligheid geen bespreking meer behoeven. Dit met uitzondering van het betoog van [appellant sub 1] dat de locatie van het onderstation bij hevige regenval blank kan komen te staan, wat volgens hem mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid in verband met de elektrische installaties die in het onderstation aanwezig zijn.

In het nadere stuk van de staatssecretaris van 26 september 2023 is onderkend dat in de huidige situatie bij hevige regenval water kan blijven staan door onvoldoende afvoer. In de projectsituatie wordt dit volgens de staatssecretaris opgelost. Hierover heeft de staatssecretaris in zijn nadere stuk het volgende vermeld:

"De watergang langs de N65 wordt ten westen van het onderstation tijdelijk gedempt en heeft in de eindsituatie geen verbinding meer met het Rembrandterf. Een nieuwe duiker tussen het Rembrandterf en de verdiepte watergang langs het onderstation zal de waterafvoer van het Rembrandterf en de watergang langs de N65 gaan verzorgen. Dit oostelijke deel langs de N65 wordt verdiept waarbij de bestaande duiker nabij de woonwagenstandplaatsen wordt vervangen door een watergang. De verharding rondom het onderstation watert in de eindsituatie gecontroleerd af op de watergang parallel aan de N65. Voor de volledigheid merk ik op dat in het ontwerp voor het onderstation wordt uitgegaan van een vloerpeil op NAP +4,875 m. De verharding komt vervolgens een fractie lager te liggen. Met deze maatregelen verbetert de waterhuishouding. De afvoer wordt verkort door de nieuwe duiker tussen Rembrandterf en de watergang parallel aan de N65. Verder wordt deze watergang uitgediept en komt een kleine (verstopte) duiker te vervallen."

De staatssecretaris heeft op de zitting toegezegd dat deze maatregelen zullen worden getroffen. Op de zitting heeft [appellant sub 1] desgevraagd vermeld het voldoende te vinden als deze toelichting en toezegging in de uitspraak worden opgenomen. [appellant sub 1] heeft zich inhoudelijk niet gericht tegen de hiervoor weergegeven toelichting van de staatssecretaris. Om die reden ziet de Afdeling op basis van wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het aspect afwatering van het terrein in het kader van het aspect externe veiligheid door de staatssecretaris onvoldoende in acht is genomen. Het betoog van [appellant sub 1] op dit punt slaagt om die reden niet.

Elektromagnetische velden

19.     De staatssecretaris heeft bij zijn nadere motivering ook een nota gevoegd getiteld: "Beschouwing EM-invloed van het nieuwe 1500Vdc onderstation Vught Aansluiting op de omgeving" van Movares van 26 april 2023, waarin de elektromagnetische (EM) invloed van het nieuwe onderstation op de gezondheid van omwonenden is onderzocht. In deze nota is geconcludeerd dat het onderstation geen ontoelaatbare blootstelling aan elektrische velden en magnetische velden ter plaatste van de nabijgelegen woningen veroorzaakt. In de nota van Movares van 14 juli 2023 getiteld "Beschouwing cumulatie van emissies van het nieuwe 1500 Vdc onderstation Vught aansluiting en de GSM mast ter plaatse" is in aanvulling op de eerdere nota van 26 april 2023 ook ingegaan op de mogelijke cumulatie van het elektrische veld van de nabij het onderstation bestaande GSM-mast en van het nieuwe onderstation. In die nota is geconcludeerd dat de emissie van het nieuwe onderstation vele malen kleiner is dan de emissie van de GSM-mast en dat de bijdrage van de emissie van het nieuwe onderstation aan de totale emissie verwaarloosbaar is. Ook is in de conclusie vermeld dat de totale cumulatieve emissie van de GSM-mast en het onderstation lager is dan de blootstellingslimiet.

Op de zitting heeft [appellant sub 1] desgevraagd vermeld dat met de hiervoor genoemde twee nota’s het aspect elektromagnetische velden alsnog voldoende door de staatssecretaris is onderzocht en dat zijn betogen hierover moeten worden gezien in relatie tot het begrenzen van het opgesteld vermogen van de installaties in het onderstation. Daar is de Afdeling hiervoor onder 18 tot en met 18.2 al op ingegaan. Omdat over het aspect elektromagnetische velden geen specifieke beroepsgronden resteren, ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het aspect elektromagnetische velden door de staatssecretaris onvoldoende in kaart zou zijn gebracht.

Landschappelijke inpassing

20.     Uit het hiervoor onder 12 genoemde achtergrondrapport dat door de staatssecretaris bij zijn nadere motivering is overgelegd, blijkt dat tijdens de vervolgbijeenkomsten met de omgeving, die naar aanleiding van de tussenuitspraak zijn gehouden, is gesproken over de landschappelijke inpassing van het onderstation. Om zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de wens van de omgeving dat het onderstation zo min mogelijk zichtbaar is in het landschap, is een beplantingsplan opgesteld. In dit beplantingsplan wordt voorzien in bomen en heesters die gegroepeerd zijn rondom het onderstation en deels wintergroen zijn, zo blijkt uit het achtergrondrapport.

21.     [appellant sub 1] betoogt dat de landschappelijke inpassingsmaatregelen die in het beplantingsplan zijn voorzien onvoldoende in het tracébesluit 2020 zijn geborgd. Volgens hem zijn de landschappelijke inpassingsmaatregelen om die reden onvoldoende juridisch afdwingbaar. Ook vraagt [appellant sub 1] zich af of alle landschappelijke inpassingsmaatregelen in het beplantingsplan uitvoerbaar zijn, gelet op de beperkte beschikbare ruimte op het grasveld waar het onderstation is voorzien en gezien de ruimte die nodig is om met zwaar materieel de nabijgelegen zendmast te bereiken.

21.1.  In het wijzigingstracébesluit 2023 is een deel van het "Bebouwingsvlak ETS" gewijzigd in "Maatregelvlak landschappelijke inrichting". Ter plaatse van dit maatregelvlak, dat in het tracébesluit 2020 ook is toegekend aan de gronden tussen het "Bebouwingsvlak ETS" en de achterliggende N65, is, gelet op artikel 17 en de daarbij horende tabel 21 van het tracébesluit 2020, een parkachtige inrichting met afschermende beplanting voorgeschreven. Het merendeel van de gronden die onderdeel zijn van het in het achtergrondrapport opgenomen beplantingsplan vallen echter buiten de begrenzing van het tracébesluit 2020 en het wijzigingstracébesluit 2023. In deze besluiten zijn de landschappelijke inpassingsmaatregelen op die gronden niet geborgd. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel, zoals [appellant sub 1] wenst, dat in die borging had moeten worden voorzien. De Afdeling volgt de staatssecretaris in zijn opvatting dat landschappelijke inpassingsmaatregelen op de gronden gelegen buiten de begrenzing van het tracébesluit 2020 en het wijzigingstracébesluit 2023 geen noodzakelijk onderdeel vormen van de landschappelijke aanvaardbaarheid van het voorziene onderstation. Hiertoe acht de Afdeling van belang dat het hekwerk rondom het onderstation wordt voorzien van een groene wand bestaande uit een wintergroene beplating, zoals wel verplicht is voorgeschreven in artikel 5 van het wijzigingstracébesluit 2023. Dit hekwerk zal het zicht op het onderstation vanuit de woning van [appellant sub 1] deels ontnemen. Deze maatregelen in combinatie met de maatregelen die voorzien zijn ter plaatse van het opgenomen "Maatregelvlak landschappelijke inrichting" acht de Afdeling toereikend om te kunnen concluderen dat de landschappelijke gevolgen van het onderstation voor [appellant sub 1] niet onevenredig zijn. Hierbij betrekt de Afdeling ook dat de bouwhoogte van de bouwwerken van het onderstation in het wijzigingstracébesluit is beperkt tot 6 m.

Ten overvloede merkt de Afdeling hierbij nog op dat uit het achtergrondrapport en de stukken van de staatssecretaris blijkt dat wel getracht zal worden de landschappelijke inrichting zo veel mogelijk te realiseren overeenkomstig het opgestelde beplantingsplan. Daarbij heeft de staatssecretaris vermeld dat de gemeente Vught als eigenaar van de gronden heeft ingestemd met het plan voor de landschappelijke inrichting van het onderstation en er zorg voor zal dragen dat het deel buiten het (wijzigings)tracébesluit conform het beplantingsplan wordt ingericht. Er wordt naar gestreefd om de landschappelijke inrichting direct na de ingebruikname van het onderstation, dat is gepland in oktober 2025, uit te voeren.

21.2.  Het betoog van [appellant sub 1] over de uitvoerbaarheid van het beplantingsplan in relatie tot de bereikbaarheid van de nabijgelegen zendmast, ziet op de wijze van inrichting van de gronden gelegen buiten de begrenzing van het (wijzigings)tracébesluit. Omdat dit geen onderdeel is van de bestreden besluiten, kan dit niet tot vernietiging van die besluiten leiden. Daarbij merkt de Afdeling ten overvloede nog op dat in het nadere stuk van de staatssecretaris van 26 september 2023 een enigszins aangepast beplantingsplan is weergegeven voor de gronden die zijn gelegen buiten de begrenzing van het (wijzigings)tracébesluit, juist met het oog op de bereikbaarheid van de zendmast.

21.3.  De betogen slagen niet.

(Bouw)verkeer

22.     Over de toename aan (bouw)verkeer ten gevolge van het onderstation, staat in de nadere motivering van de staatssecretaris dat het onderstation na de realisatie daarvan enkele keren per maand zal worden bezocht door een monteur. De effecten daarvan zijn volgens de staatssecretaris verwaarloosbaar. Dat wordt door [appellant sub 1] niet bestreden. Zijn betogen richten zich wat betreft het aspect verkeer op de effecten van het bouwverkeer tijdens de bouw van het onderstation. [appellant sub 1] betoogt dat

de weginrichting van het Rembrandterf niet is berekend op zwaar bouwverkeer. Hij wijst daarbij in het bijzonder op de dragende pilaar bij zijn woning. [appellant sub 1] vreest dat toekomstig bouwverkeer schade veroorzaakt aan die pilaar.

22.1.  De Afdeling stelt voorop dat hinderaspecten gedurende de bouwperiode uitvoeringsaspecten betreffen. Deze aspecten en eventuele maatregelen ter beperking van tijdelijke hinder hoeven niet in het tracébesluit te worden geregeld (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:537, overweging 44.4). Dat neemt niet weg dat op de staatssecretaris de plicht rust voorafgaand aan de vaststelling van een tracébesluit te onderzoeken op welke wijze de nadelige gevolgen hiervan kunnen worden beperkt.

Naar aanleiding van de vrees van [appellant sub 1] voor schade aan zijn woning en dan in het bijzonder aan de dragende kolom van zijn woning, heeft de staatssecretaris een memo door Movares laten opstellen over de bouwlogistiek in de uitvoeringsfase. In die memo staat dat de uitvoerend aannemer maatregelen zal moeten treffen om schade aan de woning te voorkomen, waarbij gedacht kan worden aan het plaatsen van een aanrijdbeveiliging, een toezichthoudende persoon ter plaatse van de kolom en het afstemmen van de bouwvoertuigen op de lokale situatie. Dergelijke maatregelen hoeven, zoals hiervoor is overwogen, niet in het (wijzigings)tracébesluit te worden geregeld. Hoe in de praktijk wordt voorkomen dat de dragende pilaar van de woning van [appellant sub 1] in de uitvoeringsfase wordt geraakt, kan de Afdeling in deze uitspraak dan ook niet voorschrijven. Dat hiervoor maatregelen mogelijk zijn, acht de Afdeling gelet op de memo van Movares aannemelijk. Om die reden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het aspect bouwschade in de uitvoeringsfase ten aanzien van de woning van [appellant sub 1] door de staatssecretaris onvoldoende in zijn belangenafweging zou zijn betrokken. Hierbij merkt de Afdeling nog op dat de staatssecretaris ook op de zitting heeft benadrukt zich bewust te zijn van de situatie bij de woning van [appellant sub 1] en dat hiervoor aandacht zal worden gevraagd bij de uitvoerend aannemer.

Het betoog slaagt niet.

Totale gevolgen van het onderstation in relatie met de bestaande hinder

23.     [appellant sub 1] betoogt tot slot dat in zijn woonomgeving al sprake is van verschillende bronnen die volgens hem substantiële hinder veroorzaken, namelijk het nabijgelegen spoor, de nabijgelegen N65 en de bestaande zendmast die zich op korte afstand van het voorziene onderstation bevindt. Deze bronnen hebben negatieve effecten op zijn gezondheid in de vorm van onder meer geluidhinder, stralingshinder en veiligheidsrisico’s, aldus [appellant sub 1]. Ook stelt hij dat de bestaande bronnen schade kunnen veroorzaken aan zijn woning. Het in een dergelijke hoogbelaste omgeving realiseren van een nieuw onderstation is volgens [appellant sub 1] onaanvaardbaar.

23.1.  De opvatting van [appellant sub 1] dat het nieuwe onderstation onevenredige gevolgen heeft voor hem als omwonende wanneer wordt uitgegaan van de optelsom van alle effecten van bronnen aan hinder in zijn woonomgeving, deelt de Afdeling niet. De Afdeling volgt hierin de conclusie van de staatssecretaris dat het nieuwe onderstation in de cumulatie van effecten geen of nauwelijks een rol speelt. Dat blijkt ook uit wat hiervoor over de verschillende aspecten van het onderstation op het gebied van het woon- en leefklimaat is overwogen, zoals de door [appellant sub 1] genoemde aspecten geluid, straling en veiligheid. De Afdeling concludeert dan ook dat de staatssecretaris de nadelige gevolgen van de realisatie van het onderstation aan het Rembrandterf, ook gelet op de overige bronnen aan hinder in de woonomgeving van [appellant sub 1], niet onevenredig heeft mogen achten in verhouding tot de met de realisatie van dit onderstation te dienen belangen. Die belangen zijn, gelet op wat hiervoor onder 1 is overwogen, gelegen in het realiseren van een gedeeltelijk verdiepte ligging van het spoor in Vught, waarvoor de bouw van het nieuwe onderstation noodzakelijk is.

CONCLUSIE EN PROCESKOSTEN

24.     Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant sub 1] gericht tegen het tracébesluit 2020 gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft het "Bebouwingsvlak ETS" dat is opgenomen op detailkaart 9 bij dat tracébesluit. Ook is het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] gericht tegen het wijzigingstracébesluit 2023 gegrond, voor zover het artikel 3 van dat besluit betreft, omdat daarin niet is voorzien in een begrenzing van het maximaal opgesteld vermogen van de installaties in het onderstation.

Zoals hiervoor onder 18.2 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om ten aanzien van het wijzigingstracébesluit 2023 zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat aan artikel 3 van het wijzigingstracébesluit 2023 wordt toegevoegd dat het maximaal opgesteld vermogen van de installaties in het onderstation minder dan 10 MVA bedraagt.

Met het zelf in de zaak voorzien, de overige onderdelen van het wijzigingstracébesluit 2023 die verder in stand blijven en de nadere motivering van de staatssecretaris, zijn naar het oordeel van de Afdeling de gebreken die in de tussenuitspraak ten aanzien van het onderstation waren geconstateerd, hersteld. Daarom ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde tracébesluit 2020, zoals gewijzigd bij het wijzigingstracébesluit 2023, in stand te laten. Dat betekent dat het "Bebouwingsvlak ETS" dat is opgenomen op detailkaart 9 bij het tracébesluit 2020 in stand blijft en dat het onderstation op die locatie nabij het Rembrandterf kan worden gerealiseerd.

25.     [appellant sub 1] heeft naast vergoeding van zijn reiskosten voor de twee zittingen, ook verzocht om vergoeding van kosten die zijn gemaakt voor het opstellen van het deskundigenrapport van Peutz. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de vergoeding van die deskundigenkosten, omdat uit wat hiervoor onder 17.1 is overwogen blijkt dat de staatssecretaris onder meer in dit deskundigenrapport aanleiding heeft gezien het wijzigingstracébesluit 2023 vast te stellen. Uit de door [appellant sub 1] overgelegde factuur van Peutz blijkt dat 20,25 uur in rekening is gebracht voor een uurtarief van € 120 exclusief omzetbelasting. Op de zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd vermeld het aantal gedeclareerde uren niet te bestrijden. Het uurtarief is lager dan het uurtarief dat volgens de wet ten hoogste voor vergoeding in aanmerking komt (zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in samenhang gelezen met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003). Om die reden komen de gemaakte kosten voor het door Peutz opgestelde deskundigenrapport volledig voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 14 mei 2020 tot vaststelling van het tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Meteren - Boxtel" gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 14 mei 2020 tot vaststelling van het tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Meteren - Boxtel", voor zover het betreft het "Bebouwingsvlak ETS" dat is opgenomen op detailkaart 9 bij dat tracébesluit;

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II. vernietigde onderdeel van het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 14 mei 2020 tot vaststelling van het tracébesluit "Programma Hoogfrequent Spoorvervoer Meteren - Boxtel" in stand blijven;

IV.      verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 15 september 2023 tot vaststelling van het "Tracébesluit (wijziging  2023) - ten aanzien van Elektrotechnische systemen (ETS) in Vught" niet-ontvankelijk;

V.       verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub1B] tegen het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 15 september 2023 tot vaststelling van het "Tracébesluit (wijziging  2023) - ten aanzien van Elektrotechnische systemen (ETS) in Vught" gegrond;

VI.      vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 15 september 2023 tot vaststelling van het "Tracébesluit (wijziging  2023) - ten aanzien van Elektrotechnische systemen (ETS) in Vught", voor zover het betreft artikel 3 van dat besluit;

VII.     bepaalt dat artikel 3 van het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 15 september 2023 tot vaststelling van het "Tracébesluit (wijziging  2023) - ten aanzien van Elektrotechnische systemen (ETS) in Vught" als volgt komt te luiden:

Artikel 4 ‘Spoorwegwerken, stationsvoorzieningen, bouwwerken en wegen’, zesde lid van het Tracébesluit 2020:

De maximale oppervlakte voor nieuwe bouwwerken ten behoeve van ETS, die worden gerealiseerd binnen het op de detailkaart aangegeven ‘Bebouwingsvlak ETS’ bedraagt 200 m2.

wordt vervangen door:

De maximale oppervlakte voor nieuwe bouwwerken ten behoeve van ETS, die worden gerealiseerd binnen het op de detailkaart aangegeven ‘Bebouwingsvlak ETS’ bedraagt 160 m2. Het maximaal opgesteld vermogen in deze  bouwwerken ten behoeve van ETS bedraagt minder dan 10 Mega Volt Ampère.

VIII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder VI. vermelde besluit, voor zover vernietigd;

IX.      veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub1B] verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.533,89, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan; van het bedrag van € 2.533,89, is € 2.430 toe te rekenen aan de gemaakte kosten van deskundigen; dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting;

X.       gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan [appellant sub 1A] en [appellant sub1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Ten Veen
voorzitter

w.g. Van Zuijlen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024

810