Uitspraak 202200630/2/R3


Volledige tekst

202200630/2/R3.
Datum uitspraak: 10 januari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A], [appellante B] en [appellante C], gevestigd te Haaksbergen (hierna: [appellante A] en andere),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Industrie-West" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante A] en andere beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante A] en andere hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een digitale zitting behandeld op 27 september 2023, waar [appellante A] en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door H.H. Heukels, A. Schra en M.J.G. Rack, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan "Industrie-West" voorziet in een actueel planologisch kader voor het bestaande gezoneerde industrieterrein Industrie-West ten zuidwesten van de kern Haaksbergen.

[appellante A] en andere hebben een bedrijfsperceel aan de [locatie] te Haaksbergen. Zij hebben beroep ingesteld tegen het plan omdat zij vrezen voor een inperking van hun bedrijfsactiviteiten door de verruiming van de bestemming "Wonen" op het perceel Eibergsestraat 182-184, dicht bij hun bedrijfsperceel.

Toetsingskader

2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 11 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Bedrijfsmogelijkheden [appellante A] en andere

4.       [appellante A] en andere betogen dat de verplaatsing van het bouwvlak op het perceel Eibergsestraat 182-184 ten behoeve van nieuwbouw van woningen ten onrechte niet is gemotiveerd. Er lijkt geen sprake te zijn van een nadere afweging over de invloed van het verplaatsen van dat bouwvlak en het vergroten van de woonbestemming op de bedrijfsvoering van [appellante A] en andere. In het ontwerpplan was de planologische situatie nog niet gewijzigd. Het vastgestelde plan leidt tot een inperking van de bedrijfsmogelijkheden aan de [locatie] door de vergroting van de woonbestemming en vergroting van het bouwvlak naar het westen. Het voorgaande plan en ontwerpplan kende de bestemming "Tuin" toe aan een deel van de gronden die in het vastgestelde plan een woonbestemming hebben gekregen. Op de gronden die nu een woonbestemming hebben gekregen kunnen milieugevoelige functies opgericht worden volgens [appellante A] en andere. In de planregels had vastgelegd moeten worden dat deze gronden geen achtererf/erf zijn in de zin van het Bor, zodat er niet vergunningvrij gebouwd kan worden binnen de hinder-richtafstand van het bedrijfsperceel.

4.1.    De raad stelt dat de wijziging van het bouwvlak en de woonbestemming op het perceel Eibergsestraat 182-184 niet nadelig is voor [appellante A] en andere. Volgens de raad is de gewijzigde situatie in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

Door het verleggen van het bouwvlak wordt de afstand tussen de twee nieuw te bouwen woningen en het industrieterrein iets groter. De twee voorziene woningen hebben geen nadelige gevolgen voor het industrieterrein volgens de raad, omdat het voorgaande plan ook al woningbouw op het perceel toestond en de bestaande woning maatgevend is. Daarnaast is in de planregels geborgd dat de bestaande woning - die dichter bij het industrieterrein ligt - daadwerkelijk wordt gesloopt zodra de nieuwe woning(en) is/zijn gebouwd. De vergroting van het bouwvlak biedt meer flexibiliteit in het soort woningen, maar er mogen nog steeds maximaal twee woningen op het perceel worden gebouwd. Door het vergroten van de woonbestemming bestaat meer flexibiliteit om bijgebouwen naar wens op het perceel een plek te geven. Daarbij wijst de raad erop dat de woning binnen het bouwvlak moet worden gebouwd.

4.2.    Artikel 12.4.1 van de planregels luidt:

"Voorwaardelijke verplichting Eibergsestraat 182-184

Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het gebruik conform artikel 12.1 uitsluitend toegestaan indien de (oude) woningen op zijn laatst 3 maanden na gereed komen van de nieuwe woningen zijn gesloopt."

4.3.    Een op de grond staand bijbehorend bouwwerk is op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Bor onder bepaalde voorwaarden omgevingsvergunningvrij als het in het achtererfgebied van, in dit geval, een woonperceel staat. Voor het antwoord op de vraag of het perceelgedeelte waarop een bouwwerk staat tot het achtererfgebied behoort, is van belang of het kan worden aangemerkt als erf in de zin van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Op grond van dit artikellid wordt in deze bijlage onder "erf" verstaan een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

4.4.    Het voorgaande plan "Industrie-West 2003" en het ontwerpplan van het plan waar het nu over gaat kende alleen aan het noordoostelijke deel van het perceel Eibergsestraat 182-184 een woonbestemming toe, en aan het westen en zuiden van het perceel (ten zuiden van de [locatie]) de bestemming "Tuin".

Het vastgestelde plan kent een woonbestemming toe aan het noordelijke deel van het perceel Eibergsestraat 182-184, ook ten zuiden van het perceel [locatie]. De strook om de noordkant van het perceel met de bestemming "Groen" is niet gewijzigd.

4.5.    Tussen partijen is niet in geschil dat de afstand tussen het bedrijfsperceel van [appellante A] en andere en het bouwvlak op het perceel Eibergsestraat 182-184 niet wordt verkleind. [appellante A] en andere vrezen echter dat er buiten het bouwvlak, op gronden die nu een woonbestemming hebben en voorheen de bestemming "Tuin", vergunningvrij milieugevoelige functies opgericht kunnen worden.

De Afdeling overweegt dat de raad bij het uitbreiden van de woonbestemming en het wijzigen van het bouwvlak op het perceel Eibergsestraat 182-184 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de eventuele invloed hiervan op de bedrijfsvoering van [appellante A] en andere. De raad heeft niet beoordeeld of dichter bij het perceel van [appellante A] en andere vergunningvrij een milieugevoelige functie opgericht kan worden. In zoverre heeft de raad het plan onzorgvuldig voorbereid en vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Het betoog slaagt.

Zelf voorzien

5.       Op de zitting is besproken dat [appellante A] en andere en de raad indien het betoog van [appellante A] en andere zou slagen graag een oplossing willen door middel van finale geschilbeslechting door de Afdeling.

5.1.    De Afdeling heeft eerder overwogen dat in een concreet geval, wanneer locatie-specifieke omstandigheden hiertoe aanleiding geven en dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening, een planregeling kan worden opgenomen die vergunningvrij bouwen aan banden legt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571.

In dit geval is vast komen te staan dat inperking van vergunningvrij bouwen noodzakelijk is in verband met locatie-specifieke omstandigheden. Zo kan worden voorkomen dat dicht bij het bedrijf van [appellante A] en andere vergunningvrij een milieugevoelige functie opgericht kan worden. Locatie-specifieke omstandigheden rechtvaardigen in dit geval, vanwege het voorkomen van beperkingen van de bedrijfsvoering van [appellante A] en andere, een planregeling om vergunningvrij bouwen te beperken. De Afdeling zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien op de tijdens de zitting met partijen afgestemde wijze.

5.2.    De Afdeling zal aan de gronden ten zuiden van de [locatie] waaraan in het voorgaande plan en het ontwerpplan nog geen woonbestemming was toegekend en in het vastgestelde plan wel, de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken" toekennen. Het betreft de gronden zoals nader aangeduid op de in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen kaart. Aan de planregels wordt voorts artikel 12.1.1 toegevoegd. Artikel 12.1.1 komt als volgt te luiden: "Het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken' is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 eerste lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken."

De in artikel 12.1.1 gestelde beperking heeft in samenhang bezien met de toegekende bouwaanduiding op de verbeelding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken" tot gevolg dat op de gronden waaraan de genoemde aanduiding is toegekend, bijbehorende bouwwerken niet vergunningvrij mogen worden opgericht en in gebruik genomen voor bewoning.

5.3.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.

Conclusie

6.       Gelet op wat onder 4.5 is overwogen is het beroep van [appellante A] en andere tegen het besluit van 22 december 2021 gegrond. Dat besluit moet voor zover daarbij voor het perceel Eibergsestraat 182-184 voor de gronden zoals nader aangeduid op de in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen kaart niet is geregeld dat dit gedeelte van het perceel geen achtererfgebied is zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken, worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb.

7.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haaksbergen van 22 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Industrie-West", voor zover daarbij voor het perceel Eibergsestraat 182-184 voor de gronden zoals nader aangeduid op de in de bijlage bij deze uitspraak behorende kaart niet is geregeld dat dit gedeelte van het perceel geen achtererfgebied is zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken;

III.      bepaalt dat aan de gronden zoals nader aangeduid op de in de bijlage bij deze uitspraak behorende kaart de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken" wordt toegekend en bepaalt dat artikel 12.1.1 wordt toegevoegd aan de planregels met als inhoud: "Het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken' is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 eerste lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken.";

IV.      draagt de raad van de gemeente Haaksbergen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Haaksbergen tot vergoeding van bij [appellante A] en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Haaksbergen aan [appellante A] en andere het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Van der Kolk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024

944