Uitspraak 200301740/1


Volledige tekst

200301740/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 19 februari 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het bestuur van de stichting “Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst”, gevestigd te Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2000 heeft het bestuur van de Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (hierna: het bestuur), overeenkomstig het advies van de werkgroep vormgeving A van de Commissie Individuele Subsidies (hierna: de werkgroep) van 31 augustus 2000, de aanvraag van appellant om een subsidie afgewezen.

Bij besluit van 2 mei 2001 heeft het bestuur – overeenkomstig het voormelde advies van de werkgroep, dat deze in haar vergadering van 7 maart 2001, nadat het bestuur om een herbeoordeling had gevraagd, heeft gehandhaafd – het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 februari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 21 mei 2003 heeft het bestuur van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2003, waar appellant in persoon, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.A. Lindo, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De door appellant op 17 juni 2000 ondertekende en op 19 juni 2000 door de Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst ontvangen aanvraag betreft een individuele subsidie in de vorm van een werkbeurs binnen het beroepsveld vormgeving. Hierop is de Regeling Individuele Subsidies (hierna: de Regeling) van toepassing, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.

2.2. Ingevolge artikel 2 van de Regeling, voorzover thans van belang, kan het bestuur volgens de bepalingen, vastgesteld in dit reglement, op hun aanvraag werkbeurzen aan kunstenaars toekennen, indien de artistieke prestaties van de aanvrager naar het oordeel van het bestuur, de subcommissie of de werkgroep gehoord, van belang zijn voor de hedendaagse vormgeving.

Ingevolge artikel 15 van de Regeling, voorzover thans van belang, legt het bestuur een aanvraag voor aan het hiertoe ingestelde adviesorgaan.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Regeling dient het bevoegde adviesorgaan bij de formulering van het advies over de toekenning van een subsidie zich te baseren op de door de aanvrager verstrekte gegevens, documentatie, het beeldmateriaal en eventuele aanvullende informatie, de door de aanvrager getoonde kunstwerken, en voorzover aanwezig, het verslag van het atelierbezoek.

Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Regeling dient het bevoegde adviesorgaan een oordeel te geven over de in artikel 2 bedoelde artistieke prestaties van de aanvrager.

Ingevolge artikel 16, derde lid, van de Regeling komt het bevoegde adviesorgaan, indien zij de in artikel 2 bedoelde prestaties van de aanvrager niet van voldoende belang acht, tot een negatief advies over de aanvraag.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Regeling wordt geen subsidie verstrekt dan na een voorafgaand positief advies van het bevoegd adviesorgaan.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit op zijn aanvraag onzorgvuldig tot stand is gekomen, met name waar het de totstandkoming van het advies van de werkgroep betreft. Voorts is appellant kennelijk van mening dat het onredelijk is dat de erkenning van zijn kunstenaarschap geen rol speelt in de inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag.

2.4. Uit de stukken blijkt dat het bestuur alvorens te beslissen de aanvraag van appellant ter advisering heeft voorgelegd aan de werkgroep, die is samengesteld uit deskundigen uit diverse disciplines binnen het beroepsveld vormgeving. Gelet op de de beperkte financiële middelen ruimschoots overtreffende hoeveelheid aanvragen, is de werkgroep bij haar advisering genoodzaakt zware criteria te hanteren en de beoordeling van de aanvraag ook in relatie tot andere aanvragen te bezien.

Bij de aanvraag heeft, anders dan uit de uitspraak van de rechtbank zou kunnen worden afgeleid, appellant alle relevante informatie verstrekt. De werkgroep heeft hiervan kennis genomen en zich hierop in haar advies aangaande de subsidietoekenning gebaseerd. Teneinde iedere twijfel uit te sluiten over de zorgvuldigheid van de advisering heeft het bestuur, hangende de bezwaarprocedure, aan de hand van uitgebreider documentatiemateriaal de desbetreffende werkgroep nogmaals om advies gevraagd. Nu de aanvraag van appellant tot tweemaal toe inhoudelijk door deskundigen is beoordeeld, is van onzorgvuldigheid in de besluitvorming terzake geen sprake en ook overigens is niet gebleken dat het bestuur niet op de adviezen van de werkgroep heeft kunnen afgaan of zijn besluit heeft genomen zonder de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen.

Gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 2 van de Regeling, moet worden geoordeeld dat de erkenning van het kunstenaarschap van appellant geen, althans geen doorslaggevende, rol speelt in de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Dit geldt evenzeer voor de buiten het kader van de onderhavige aanvraag en niet ter discussie staande gerealiseerde artistieke prestaties.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003

18-424.