Uitspraak 202303530/1/R2


Volledige tekst

202303530/1/R2.
Datum uitspraak: 13 december 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] en anderen, allen wonend te Tilburg,

appellanten,

en

1.       de raad van de gemeente Tilburg,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012, 2e herziening (Goirkestraat 176)" vastgesteld.

Bij besluit van 26 april 2023 heeft het college aan Litzo Property B.V. (hierna: initiatiefnemer) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, het handelen in strijd met het bestemmingsplan en voor het kappen van 22 bomen.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten hebben [appellant A] en [appellant B] en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

Initiatiefnemer heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad en het college hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 10 oktober 2023, waar [appellant A] en [appellant B] en anderen, in de persoon van [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], bijgestaan door mr. E.A.C. Spoormakers, rechtsbijstandverlener te Berkel-Enschot, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. G.F.M. Bakkers en A.A.P.M. Loonen, zijn verschenen. Ook is op de zitting Litzo Property B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord. De zaak is gelijktijdig met zaak nr. ECLI:NL:RVS:2023:4569 behandeld.

Overwegingen

1.       Initiatiefnemer is voornemens op de Goirkestraat 176 een woon-zorgcomplex met achttien onzelfstandige wooneenheden voor dementerende ouderen te realiseren. Dit woonzorgcomplex zal worden geëxploiteerd door Convivio, dat nu dagbesteding voor ouderen met dementie aanbiedt op die plek.

2.       Het plangebied omvat in de eerste plaats de locatie Goirkestraat 176 te Tilburg. Op deze locatie is het woonzorgcomplex met achttien onzelfstandige wooneenheden voorzien. Verder is op het woonzorgcomplex één bovenwoning voorzien. Ook zijn op het terrein drie (grondgebonden) woningen voorzien, en zal het bestaande voormalig tandtechnisch gebouw worden verbouwd naar twee appartementen. Het plangebied omvat voorts de panden aan de Goirkestraat 174, de Goirkestraat 178 en Wilhelminapark 137-139. Deze panden zijn allemaal in bezit van initiatiefnemer. Deze panden worden meegenomen in het plan. De parkeeroplossing voor de totale ontwikkeling is op het binnenterrein voorzien.

3.       De omgevingsvergunning is, zoals mede blijkt uit de aanvraag die deel uitmaakt van de vergunning, verleend voor de oprichting van een woonzorgcomplex met achttien onzelfstandige wooneenheden voor dementerende ouderen en één bovenwoning. Verder is vergunning verleend voor de bouw van drie (grondgebonden) woningen, het verbouwen van een bestaand gebouw naar twee appartementen en de kap van 22 bomen. De achttien onzelfstandige wooneenheden worden gerealiseerd in het bouwvlak gelegen in het midden van het noordelijke deel van het plangebied. Hiervoor moeten 2 walnotenbomen, 2 sierperenbomen, 1 wilde kersenboom en 2 Noorse esdoorns worden gekapt. De 3 (grondgebonden) woningen worden gerealiseerd op het meest oostelijk gelegen bouwvlak. Hiervoor moeten in totaal 14 coniferen worden gekapt, waarvan 13 coniferen samen één haag vormen en 1 conifeer links voor deze haag staat. Ten slotte wordt ook nog 1 walnootboom gekapt. Ten zuiden van de haag worden 11 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 10 aan de oostkant komen van de ingang van de straat Wilhelminapark tot het plangebied en 1 parkeerplaats aan de westkant daarvan. Op het meest westelijke deel van het plangebied zullen op de gronden met de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" 5 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

4.       [appellant A] en [appellant B] en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied. [appellant A] en [appellant B] wonen op de [locatie 1]. [appellant E] en [appellant F] op de [locatie 2], [appellant C] en [appellant D] op [locatie 3], [appellant G] en [appellant H] op [locatie 4], [appellant J] en [appellant K] op de [locatie 5], [appellant L] en [appellant M] op de [locatie 6] en [appellant N] en [appellant P] op [locatie 7]. [appellant A] en [appellant B] en anderen zijn het niet eens met de kap van de bomen. Ook vrezen zij dat de parkeerdruk in de omgeving zal toenemen door het plan.

Ontvankelijkheid

5.       De raad en het college stellen dat het beroep, voor zover dat mede is ingesteld door de bewoners van de [locatie 6] en [locatie 7], niet-ontvankelijk is. [appellant L] en [appellant M], en [appellant N] en [appellant P] hebben volgens de raad en het college vanuit hun woningen geen direct zicht op het plangebied. Voor zover zij hinder ondervinden als gevolg van het plan en de omgevingsvergunning, is deze zo gering dat geen sprake meer is van een persoonlijk belang.

5.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

5.2.    Los van de omstandigheid dat [appellant L] en [appellant M], en [appellant N] en [appellant P] mede-indieners zijn van de zienswijze en zij alleen daarom al in beroep kunnen bij de bestuursrechter (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, onder 4.4), ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat zij niet als belanghebbenden zijn aan te merken. De Afdeling stelt vast dat [appellant L] en [appellant M] op ongeveer 58 m van het plangebied wonen en [appellant N] en [appellant P] op ongeveer 52,5 m van het plangebied. Weliswaar worden de gevolgen van feitelijke aard geringer naarmate de afstand tot het plangebied toeneemt, maar omdat de 3 grondgebonden woningen zullen kunnen zorgen voor enige verkeersaantrekkende werking is niet uitgesloten dat zij ter plaatse van hun woningen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden.

5.3.    Het beroep, voor zover dat mede is ingesteld door [appellant L] en [appellant M] en [appellant N] en [appellant P], is ontvankelijk.

Toetsingskader

6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

7.       Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt:

"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 3 (Velverbod GLMB, Ecowaarde, Klimaatwaarde en Hoofdwaarde) van de Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021 luidt:

"1. Het is verboden te vellen:

[…]

c. Klimaatwaarde-zone: bomen met een minimale stamomtrek van 40 cm, gemeten op 1,3 m hoogte boven het maaiveld, hakhout en lintbegroeiing."

Artikel 4 (Criteria Ontheffing) luidt:

"1. Het bevoegd gezag kan ontheffing om houtopstanden als bedoeld in artikel 3 eerste lid te vellen, verlenen dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

2. Een omgevingsvergunning voor het vellen kan, slechts nadat alternatieven voldoende zijn onderzocht maar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn, bij uitzondering worden verleend bij:

[…]

c. Klimaatwaarde-zone:  bij daar staande bomen met een minimale stamomtrek van 40 cm gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld, hakhout of lintbegroeiing, indien een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de houtopstand of sprake is van dunning."

Omgevingsdialoog

8.       [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat de raad het plan en het college de omgevingsvergunning in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel hebben vastgesteld dan wel verleend. De raad en het college hadden in het kader van een zorgvuldige voorbereiding namelijk de dialoog met omwonenden naar zich toe moeten trekken, toen bleek dat initiatiefnemer onvoldoende deed om een goede dialoog te voeren. Zo is er maar één informatiebijeenkomst geweest op 23 september 2021, en het verslag daarvan is op onderdelen aantoonbaar misleidend en bewust vaag. In de brief van het gemeentebestuur van 30 mei 2021 wordt gesteld dat de raad in het licht van de Omgevingswet aan het bekijken is hoe het proces rondom nieuwe initiatieven wordt ingericht en op welke wijze de omgeving hierbij betrokken wordt. Dit legt evenwel een grote verantwoordelijkheid neer bij de raad om de belangen van omwonenden zorgvuldig mee te nemen. De raad had al bij dit initiatief de dialoog met omwonenden dienen op te pakken en vorm te geven. De Richtlijn Omgevingsdialoog verbiedt dit ook niet, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Omdat omwonenden nauwelijks in de gelegenheid zijn gesteld om hun bezwaren tegen het plan te uiten en hun belangen vroegtijdig naar voren te brengen, heeft de raad het gemeenschappelijk belang onvoldoende kunnen meewegen.

8.1.    De raad en het college hebben zich op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid voor het voeren van de dialoog bij initiatiefnemer ligt. Die heeft bij de voorbereiding van het plan in lijn met de Richtlijn Omgevingsdialoog een bewonersavond georganiseerd. Deze richtlijn is bedoeld om initiatiefnemers richting te geven bij de inrichting van het gesprek met de omgeving, maar niet om draagkracht te verkrijgen. Het verslag van de omgevingsdialoog maakt onderdeel uit van de afweging van de raad, doordat het is toegevoegd aan de toelichting op het bestemmingsplan.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Dit hebben zij blijkens de stukken uit het dossier ook gedaan. De Afdeling stelt voorts vast dat in paragraaf 8.3 van de plantoelichting is toegelicht dat initiatiefnemer op 23 september 2021 een informatieavond heeft georganiseerd waarbij omwonenden de gelegenheid is gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Het verslag van deze bijeenkomst is opgenomen als bijlage 6 bij de plantoelichting. Verder blijkt uit de stukken dat er een tweede informatieavond heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022, waarvan ofwel geen verslag is gemaakt, ofwel dit verslag niet is opgenomen in bijlage 6 bij de plantoelichting.

8.3.    In wat [appellant A] en [appellant B] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat het participatieproces en de voorbereidingsprocedure onzorgvuldig zijn doorlopen. Initiatiefnemer heeft namelijk conform de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden, waarvan het verslag is betrokken bij de belangenafweging door de raad. Dat geen verslag is gemaakt dan wel opgenomen van de tweede informatieavond op 18 juli 2022 leidt niet tot een ander oordeel, omdat uit de Richtlijn Omgevingsdialoog niet volgt dat de initiatiefnemer meer dan één informatieavond moet organiseren. Dat bij brief van 30 mei 2021 is gesteld dat in het licht van de Omgevingswet bekeken wordt hoe het proces rondom nieuwe initiatieven wordt ingericht en op welke wijze de omgeving hierbij betrokken wordt, brengt naar het oordeel van de Afdeling niet met zich dat de raad en het college reeds voor deze procedure gehouden waren de dialoog tussen initiatiefnemer en omwonenden zelf op te pakken en vorm te geven.

Het betoog slaagt niet.

Klimaatwaarde bomen

9.       [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat de raad het plan niet had mogen vaststellen en het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Er wordt namelijk niet voldaan aan artikel 4, tweede en derde lid, van de Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021 (hierna: de bomenverordening), zodat geen ontheffing kan worden verleend van het velverbod en het plan niet uitvoerbaar is. Daartoe voeren [appellant A] en [appellant B] en anderen aan dat alternatieven niet voldoende zijn onderzocht en het belang van de woningbouwopgave boven de kap onvoldoende is onderbouwd. De BomenEffectAnalyse (hierna: BEA) is op meerdere punten niet juist en er is onvoldoende rekening gehouden met de klimaatwaarde van de bomen. Zo gaat de Boomwaarde-berekening uit van een onjuist aantal te kappen bomen. Ook zijn de bomen met het oog op toenemend stedelijk risico op hittestress van groot belang voor de buurt. Tilburg hoort namelijk in de top 2 warmste en top 6 meest versteende steden van Nederland, en daarbinnen behoort de omgeving van het plangebied tot de warmste gebieden van Tilburg. De bomen genereren aantoonbaar veel schaduw en koelte. Dat de nieuw te planten 9 bomen naar de toekomst toe waardevoller zullen zijn in vergelijking tot de kroonprojectie van de huidige bomen is onzeker, omdat de raad geen hittestress-onderzoek heeft uitgevoerd. De raad en het college hebben zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet nodig is om de nieuw te planten bomen één-op-één te compenseren omdat de bomen niet allemaal in goede conditie zijn. De raad en het college hebben ten onrechte het financieel-economisch belang van initiatiefnemer zwaarder laten wegen dan het klimaatbelang van 22 bestaande bomen.

9.1.    De raad en het college hebben zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning niet in strijd met artikel 4, tweede en derde lid, van de bomenverordening is verleend, omdat het zwaarwegend maatschappelijk belang van de ontwikkeling zwaarder weegt dan het duurzaam behoud van de ter plaatse aanwezige houtopstand. Er is behoefte aan deze vorm van wonen voor mensen met dementie, en het belang bij behoud van de houtopstand is niet zo groot.

Ten eerste blijkt uit de BEA dat de bomen niet allemaal in goede staat zijn en een duurzame instandhouding niet is te garanderen bij het behoud van de bomen. Weliswaar worden de uitgangspunten door

[appellant A] en [appellant B] en anderen betwist, maar zij hebben geen tegenrapport ingediend waaruit anders blijkt.

Ten tweede zal door het nieuwe inrichtingsplan het groen in de omgeving van betere kwaliteit worden vergeleken met de bestaande, relatief versteende feitelijke situatie. De bomen die terugkomen kunnen zich goed ontwikkelen en hebben een goede groeiplaats, zodat zij schaduw kunnen bieden. Daarnaast worden de parkeerplaatsen voorzien van pergola’s waartegen groen op zal groeien en worden de eenlaagse delen van het woonzorgcomplex voorzien van groene daken om hittestress tegen te gaan. Het is niet nodig om de coniferenhaag, die uit 13 coniferen bestaat, op individueel niveau per stuk te compenseren. De dicht op elkaar staande coniferen groeien namelijk in concurrentie van elkaar en vormen tezamen één gezamenlijke boomkroon. Een vrijuit groeiende boom kan daarentegen individueel een veelvoud van het kroonvolume van een boom in concurrentie bereiken.

Ten derde hebben de raad en het college zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is hoe [appellant A] en [appellant B] en anderen tot de stelling komen dat de bomen in het plangebied tenminste 0,4 tot 0,6 graden Celsius koeler maken. Bijlage 6 bij de nota van zienswijzen is volledig uitgezoomd en geeft niet op plangebiedniveau aan hoe veel koelte de bomen veroorzaken. Als bij de digitale Klimaateffecten Atlas wordt ingezoomd, wordt een lager getal genoemd.

9.2.    Op de zitting hebben de raad en het college desgevraagd toegelicht dat het hele gebied binnen de ring van Tilburg in de Klimaatwaarde-zone valt en dat alle 22 te kappen bomen een stamomtrek hebben van meer dan 40 cm, gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld.

9.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om ontheffing op grond van de bomenverordening te verlenen voor de kap van de bomen.

Uit de stukken in het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken, is in de eerste plaats gebleken dat het college alternatieven voor het vellen van de bomen heeft onderzocht. Dat de resultaten van dit onderzoek niet tot een aangepast bouwplan hebben geleid, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat het college de alternatieven niet of onvoldoende heeft onderzocht. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling namelijk op het standpunt mogen stellen dat uit de BEA is gebleken dat de bomen van zodanig matige kwaliteit zijn dat zij geen alternatief bouwplan rechtvaardigen.

Het college heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat het maatschappelijk belang bij de realisering van een woonzorgcomplex met onzelfstandige huisvesting voor mensen met dementie zwaarder weegt dan het belang bij het behoud van de bomen. Zo heeft het college voldoende onderbouwd dat behoefte is aan deze vorm van kleinschalige zorg op deze plek. Ook heeft het college voldoende onderbouwd dat het belang bij het behoud van de bomen niet zo groot is, omdat uit de BEA is gebleken dat de bomen van matige kwaliteit zijn. Ter compensatie van deze te kappen bomen zullen negen nieuwe bomen van betere kwaliteit worden geplant. De verplichting tot herplant is opgenomen in het inpassingsplan bij het bestemmingsplan.

Het college heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat de negen te planten bomen qua kroonprojectie waardevoller zullen zijn dan behoud van de bestaande bomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college geen hittestress-onderzoek hoeven uitvoeren om tot dat standpunt te komen. Daartoe overweegt de Afdeling dat uit de BEA is gebleken dat de conditie van de bestaande bomen dusdanig matig is dat het behoud daarvan niet gegarandeerd is. Weliswaar is het aantal te herplanten bomen lager (9) dan het aantal te kappen bomen (22), maar het college heeft naar het oordeel van de Afdeling voldoende onderbouwd dat het niet nodig is om alle bomen een-op-een te compenseren. Een deel van de te kappen bomen, de coniferen, groeien doordat zij dicht op elkaar staan namelijk in concurrentie van elkaar, terwijl de te herplanten bomen vrijuit kunnen groeien en bestaan uit soorten die een veelvoud kunnen bereiken van het kroonvolume van coniferen die in concurrentie van elkaar groeien.

Gelet op het bovenstaande heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de bomenverordening op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplanplan in de weg staat en heeft college zich op het standpunt mogen stellen dat het de omgevingsvergunning overeenkomstig de bomenverordening heeft verleend.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

10.     [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat het plan en de omgevingsvergunning in strijd met de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2017’ (hierna: parkeernota) zijn vastgesteld dan wel verleend. Er wordt namelijk niet in voldoende parkeerplaatsen voorzien, waardoor de ontwikkeling tot meer parkeeroverlast in de directe omgeving kan leiden. Volgens hen zijn er een aantal onderdelen niet juist toegepast bij het bepalen van de parkeerbehoefte, die hoger is dan de berekende 16 parkeerplaatsen. Zo is het historisch gebruik van het terrein door de apotheek, het historisch tekort van Wilhelminapark 137 en Goirkestraat 172/174 en de toepassing van deelmobiliteit niet goed toegepast.

Met betrekking tot het historisch gebruik van het terrein door de apotheek voeren [appellant A] en [appellant B] en anderen aan dat de parkeerdruk is toegenomen in de omgeving omdat initiatiefnemer vanwege de voorliggende ontwikkeling haar toestemming aan de apotheek heeft ingetrokken om gebruik te maken van het parkeerterrein achter Wilhelminapark 137-139. Hierdoor zijn 11 parkeervergunningen afgegeven aan de apotheek. In het plan is ook geen ruimte meer voor de 14 duo-afvalcontainers van de appartementen aan het Wilhelminapark 139.

De gehanteerde deelauto-correctie van minus 4 parkeerplaatsen is in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3313, onder 4.2, aldus [appellant A] en [appellant B] en anderen. In de inhoudelijke onderbouwing voor de deelcorrectie wordt door initiatiefnemer expliciet verwezen naar een toepassing binnen de gemeente Eindhoven, waarover de Afdeling juist oordeelde dat deze niet op een navolgbaar standpunt was gebaseerd.

10.1.  De raad en het college hebben zich op het standpunt gesteld dat het plan conform de parkeernota is vastgesteld. Het is niet nodig om de parkeerbehoefte van de apotheek mee te nemen in het berekenen van de parkeerbehoefte, omdat deze niet in het plangebied ligt. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan had initiatiefnemer geen privaatrechtelijke verplichting meer ten opzichte van de apotheek voor de parkeerplaatsen. De auto’s van de apotheek kunnen in het openbaar gebied parkeren en komen in aanmerking voor een parkeervergunning binnen het gereguleerde gebied. Er zijn in september en november 2022 en maart 2023 een aantal parkeervergunningen verleend aan de apotheek, nadat de overeenkomst tussen initiatiefnemer en de apotheek was opgezegd.

Voor Wilhelminapark 137 is in 2011 een kamerverhuurvergunning verleend. De bezoekers kunnen in de openbare ruimte parkeren en voor de bewoners gold geen parkeerbehoefte, aldus de raad en het college. In de parkeerbehoefte van de vier appartementen aan de Goirkestraat 172-174 kan worden voorzien in het plangebied.

De raad en het college hebben zich op het standpunt gesteld dat de verwijzing van [appellant A] en [appellant B] en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3313 niet opgaat, omdat, anders dan zij lijken te suggereren, het toepassen van een correctiefactor voor deelauto’s niet ter discussie is gesteld door de Afdeling. In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat het beleid van de gemeente Eindhoven geen onderbouwing gaf voor de hoogte van de reductie door deelmobiliteit. In de parkeernota wordt geen deelcorrectiefactor genoemd. In paragraaf 2.3.2 van de parkeernota staat dat de inzet van deelmobiliteit tot de mogelijkheden behoort. Initiatiefnemer heeft onderbouwd dat deelmobiliteit de parkeerbehoefte kan beïnvloeden. Om deze reden is het toepassen van deelmobiliteit om het aantal parkeerplaatsen naar beneden bij te stellen niet in strijd met de parkeernota.

10.2.  De Afdeling stelt vast dat in de parkeerbalans aan de hand van de parkeernormen uit de parkeernota een parkeerbehoefte is berekend van 27 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van het woonzorgcomplex bedraagt 4 parkeerplaatsen. Van de parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen worden 7 parkeerplaatsen afgetrokken wegens dubbelgebruik en 4 parkeerplaatsen wegens deelautocorrectie. In de parkeerbalans wordt voor de deelautocorrectie verwezen naar de norm voor deelautoaftrek uit CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren", volgens welke een deelauto 4 tot 8 privéauto’s zou kunnen vervangen. De uiteindelijke parkeerbehoefte bedraagt door de aftrek wegens dubbelgebruik en deelautocorrectie 16 parkeerplaatsen. Verder blijkt uit de stukken in het dossier dat de nieuwe bewoners van de ontwikkeling op eigen terrein moeten parkeren. Ook blijkt uit de stukken dat sinds 1 juni 2022 betaald parkeren voor het openbaar gebied in de directe omgeving van het plangebied is ingevoerd en dat de toekomstige bewoners geen recht hebben op een parkeervergunning.

Op de zitting hebben de raad, het college en initiatiefnemer de deelautocorrectie van minus 4 parkeerplaatsen toegelicht. Deze deelautocorrectie is volgens hen in deze situatie geschikt. Door Convivio en haar medewerkers worden nu ook al deelauto’s ingezet bij de exploitatie van de dagbesteding voor ouderen met dementie. Zo zijn er 2 auto’s die worden ingezet voor het ophalen en wegbrengen van cliënten. Daar zal bij de realisering van het woonzorgcomplex nog een busje voor 9 personen bijkomen. Deze activiteiten samen verminderen de parkeerbehoefte van het woonzorgcomplex met 4 parkeerplaatsen. Dat komt overeen met de parkeerbehoefte van 4 parkeerplaatsen van het woonzorgcomplex. Overigens is de aftrek van 4 parkeerplaatsen relatief laag in het licht van de norm voor deelautoaftrek van de CROW en in vergelijking met de nota ‘Actualisatie nota parkeernormen 2019’ van de gemeente Eindhoven, aldus de raad en het college.

10.3.  Naar het oordeel van de Afdeling hebben de raad en het college zich op het standpunt mogen stellen dat het historisch gebruik van parkeerplaatsen binnen het plangebied door de apotheek niet meegenomen hoefde te worden in het berekenen van de parkeerbehoefte bij het voorliggende plan. Ten tijde van de vaststelling van het plan en de verlening van de vergunning waren er geen privaatrechtelijke verplichtingen meer om het parkeren van auto’s van de apotheek in het plangebied toe te staan en was daarvoor een andere oplossing gezocht. Voorts hebben de raad en het college zich op het standpunt mogen stellen dat zij de parkeerbehoefte voor de woningen aan Wilhelminapark 137 en Goirkestraat 172-174 op de juiste manier hebben berekend en daarmee dat in deze parkeerbehoefte wordt voorzien in het plangebied. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad en het college 14 duo-afvalcontainers van de appartementen aan Wilhelminapark 139 hebben moeten meenemen bij de berekening van de parkeerbehoefte.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben de raad en het college zich voorts op het standpunt mogen stellen dat geen onaanvaardbare parkeerhinder is te verwachten door de toepassing van een deelautocorrectie van 4 parkeerplaatsen. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad en het college met een deelautocorrectie van 4 parkeerplaatsen hebben gekozen voor een aantal dat gelijk is aan de ondergrens van de door de CROW-gehanteerde bandbreedte. Voorts overweegt de Afdeling dat sinds 1 juni 2022 betaald parkeren is ingevoerd in het openbaar gebied en dat de toekomstige bewoners van het woonzorgcentrum niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning.

Gelet op het bovenstaande hebben de raad en het college zich op het standpunt mogen stellen dat geen onaanvaardbare parkeerhinder is te verwachten als gevolg van het plan en de omgevingsvergunning en dat deze in zoverre niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Het beroep is ongegrond.

12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Van Ettekoven
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kuipers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023

271-1010

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet," […]

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, luidt:

"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

g. houtopstand te vellen of te doen vellen,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021

Artikel 3 (Velverbod GLMB, Ecowaarde, Klimaatwaarde en Hoofdwaarde) luidt:

"1. Het is verboden te vellen:

[…]

c. Klimaatwaarde-zone: bomen met een minimale stamomtrek van 40 cm, gemeten op 1,3 m hoogte boven het maaiveld, hakhout en lintbegroeiing."

Artikel 4 (Criteria Ontheffing) luidt:

"1. Het bevoegd gezag kan ontheffing om houtopstanden als bedoeld in artikel 3 eerste lid te vellen, verlenen dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

2. Een omgevingsvergunning voor het vellen kan, slechts nadat alternatieven voldoende zijn onderzocht maar redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn, bij uitzondering worden verleend bij:

[…]

c. Klimaatwaarde-zone:  bij daar staande bomen met een minimale stamomtrek van 40 cm gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld, hakhout of lintbegroeiing, indien een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de houtopstand of sprake is van dunning."