Uitspraak 200303813/2


Volledige tekst

200303813/2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Renswoude,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2003, kenmerk 1564, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een veehouderij aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [...], sectie [...], nummers [...].

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juli 2003, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door M.H.T. Jansen en J.A.M. van Rhijn, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord als partij vergunninghouder.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoeker heeft bezwaren met betrekking tot (enkelvoudige) stankhinder. Hij betoogt dat in de gevel en in de nok van de rundveestal luchtinlaten aanwezig zijn en dat niet is gebleken van voldoende onderdruk. Nu de gevel en de nok zijn gelegen op ongeveer 35 meter van de dichtstbijgelegen woning wordt niet voldaan aan de minimaal in acht te nemen afstand, aldus verzoeker.

2.3. Verweerder heeft bij de beoordeling van de stankhinder de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 (hierna: de Richtlijn) gehanteerd. Bij de bepaling van de omgevingscategorieën heeft zij de brochure Veehouderij en Hinderwet (hierna: de brochure) gehanteerd.

Verweerder stelt dat binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het bestreden besluit de natuurlijke ventilatie zal worden gewijzigd in mechanische ventilatie. Door deze aanpassing komt het emissiepunt op meer dan 50 meter van de dichtstbijgelegen woning te liggen, aldus verweerder.

2.4. De Richtlijn gaat voor het meten van de afstand tot stankgevoelige objecten uit van het emissiepunt van natuurlijk of mechanisch geventileerde stallen. Voor mechanisch geventileerde stallen is dit emissiepunt de dichtstbijzijnde ventilatoruitlaat. Wanneer sprake is van grote ventilatieverliezen door andere openingen dan via de mechanische ventilatie moeten deze stallen volgens de Richtlijn op dezelfde wijze als bij natuurlijk geventileerde stallen worden beoordeeld. Voor natuurlijk geventileerde stallen is het emissiepunt de dichtstbijzijnde ventilatie-uitlaat.

Niet in geding is dat de minimaal in acht te nemen afstand tussen het dichtstbijgelegen stankgevoelige object, zijnde de woning van verzoeker, en het dichtstbijzijnde emissiepunt minimaal 50 meter dient te bedragen. De gevel van de dichtstbijzijnde stal is gelegen op ongeveer 35 meter van de woning van verzoeker. Blijkens de aanvraag om vergunning wordt deze stal mechanisch geventileerd, waardoor het emissiepunt wordt verschoven en op een afstand van ongeveer 65 meter van de woning van verzoeker komt te liggen.

De Voorzitter overweegt dat in de mechanisch geventileerde stal sprake is van gevel- en nokventilatie, waardoor niet met zekerheid kan worden gesteld dat geen lucht via de nok en de zijkanten van de gevels uit de stal zal ontsnappen. Verder wijst de Voorzitter in dit verband op voorschrift 8.1 waarin is bepaald dat de ramen van stallen, voorzover zij geen functie hebben voor de luchtverversing in de stal, gesloten moeten worden gehouden. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de ventilatoruitlaat als uitgangspunt genomen in plaats van de dichtstbij het stankgevoelige object gelegen gevel. Aan de op grond van de Richtlijn minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter wordt derhalve niet voldaan. Daaraan kan niet afdoen dat, zoals verweerder heeft overwogen, vergunninghouder ten behoeve van de vergunningverlening heeft verklaard dat binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning de nok van de stal zal worden afgedekt en de zijkanten zullen worden dichtgemetseld. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht waarin is vermeld dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

2.5. De Voorzitter ziet aanleiding de hierna te noemen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek behoeft voor het overige geen bespreking.

2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voorzover verzoeker de vergoeding van de kosten van een deskundigenrapport vordert, overweegt de Voorzitter van een dergelijk rapport niet is gebleken. Deze kosten komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Renswoude van 22 april 2003, kenmerk 1564;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Renswoude in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 41,37; het bedrag dient door de gemeente Renswoude te worden betaald aan verzoeker;

III. gelast dat de gemeente Renswoude aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003

154-396.