Uitspraak 202105891/1/R1


Volledige tekst

202105891/1/R1.
Datum uitspraak: 6 december 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       DSM Nederland B.V., Site Grond B.V. en DSM Industriegrond B.V., alle gevestigd te Heerlen (hierna tezamen en in enkelvoud: DSM),
2.       Chemelot Site Permit B.V., gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen (hierna: CSP),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Stein,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2021 heeft de raad van de gemeente Stein het bestemmingsplan "Erfgoed Stein" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben DSM en CSP beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

DSM en CSP hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2023, waar DSM, vertegenwoordigd door mr. M.G.I.A. Allertz, advocaat te Heerlen, CSP, eveneens vertegenwoordigd door mr. M.G.I.A. Allertz, vergezeld door ir. D.M. Bakker en [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door J.H. Janssen en mr. C.M. Jacobs, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Met het bestemmingsplan beoogt de raad de bescherming van het erfgoed voor het hele grondgebied van de gemeente Stein te regelen. Het plan is een zogenoemd parapluplan. Dit bevat volgens de plantoelichting de juridisch-planologische vertaling van het erfgoedbeleid zoals dat is vastgelegd in het beleidsdocument ‘Erfgoedbeleid 2019 gemeente Stein’ (hierna: Erfgoedbeleid 2019). In het bestemmingsplan zijn voor het te beschermen erfgoed dubbelbestemmingen opgenomen en bijbehorende planregels. De planregels gaan onder meer over bouwen en uitvoeren van werken en werkzaamheden.

2.       Het bestemmingsplan heeft onder meer betrekking op gronden die behoren tot de Chemelot Site. DSM is eigenaar van de betrokken gronden en CSP is houder van de omgevingsvergunning voor de Chemelot Site. Zij kunnen zich niet met het bestemmingsplan verenigen.

3.       De relevante regelgeving en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Verhouding bestaand planologisch regime en parapluplan

5.       Verschillende beroepsgronden van DSM en CSP hebben betrekking op de verhouding tussen de voor de gronden van Chemelot al geldende bestemmingsplannen en het parapluplan. Om die beroepsgronden inhoudelijk te kunnen beoordelen, moet de Afdeling eerst beoordelen hoe de raad die verhouding heeft geregeld.

5.1.    Artikel 7.1 van de planregels bepaalt:

"De in dit bestemmingsplan opgenomen regels ten aanzien van archeologie en erfgoed gelden ter vervanging van de regels in alle onderliggende bestemmingsplannen inzake deze onderwerpen. Voor het overige laten de regels in dit bestemmingsplan de regels uit die onderliggende bestemmingsplannen ongewijzigd."

5.2.    In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat de gemeente het actuele erfgoedbeleid voor het gehele grondgebied planologisch wil verankeren door de vaststelling van een overkoepelend bestemmingsplan voor de bescherming van het erfgoed. In paragraaf 1.3 staat dat dit parapluplan betrekking heeft op alle eerder door de raad vastgestelde bestemmingsplannen op het grondgebied van de gemeente Stein. Bepalingen over archeologie en cultuurhistorische waarden in deze bestemmingsplannen vervallen en worden vervangen door de regels van dit parapluplan.

5.3.    Op zichzelf kan in overeenstemming met het systeem van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) een bestemmingsplan worden vastgesteld dat alleen voorziet in de planonderdelen (bestemmingen, aanduidingen en regels) die ten opzichte van een bestaand bestemmingsplan worden gewijzigd. Gelet op de rechtszekerheid is wel vereist dat de planregels in een zogenoemde schakelbepaling ondubbelzinnig bepalen dat de verbeelding en planregels uit het bestaande bestemmingsplan al dan niet gedeeltelijk van (overeenkomstige) toepassing blijven. Verder moet in de planregels vastgelegd zijn voor welke gronden het nader te noemen bestemmingsplan al dan niet gedeeltelijk van toepassing blijft (zie de uitspraak van 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2142).

De schakelbepaling in artikel 7.1 van de planregels voldoet hier niet aan, omdat daarin niet is bepaald van welke bestaande bestemmingsplannen de verbeelding en planregels, al dan niet gedeeltelijk, van toepassing blijven. De vermelding van ‘onderliggende bestemmingsplannen’ is daarvoor niet voldoende. Het plan is daarom in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel vastgesteld.

6.       Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding om het plan te beoordelen alsof daarin een voor dit geschil toereikende schakelbepaling is opgenomen. Dit betekent dat de Afdeling ervan uitgaat dat de bestemmingsplannen "Havens Stein", "Grensmaas" en "Buitengebied 2019", door de raad vastgesteld op respectievelijk 25 april 2013, 11 mei 2017 en 12 december 2019, al dan niet gedeeltelijk van toepassing blijven op de gronden van Chemelot waarop de beroepen betrekking hebben.

Nationaal, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid

7.       DSM en CSP betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de Nationale Omgevingsvisie (hierna: de NOVI), de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (hierna: de POVI) en de Strategische Gebiedsvisie Omgeving Chemelot (hierna: de Gebiedsvisie). In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen toegekend aan gronden in de haven van Stein en op en nabij de spoorlijn, die volgens DSM en CSP cruciaal zijn voor de doorontwikkeling van het goederenvervoer. Volgens hen wordt daardoor de realisatie van een multimodale corridor en de optimalisatie van de haven aanzienlijk bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt, en strookt dat niet met de beleidskeuzen in de NOVI, de POVI en de Gebiedsvisie.

7.1.    De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden is aan nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid, maar dat hij daarmee wel rekening moet houden. De raad is wel gebonden aan zijn eigen gemeentelijke ruimtelijke beleid.

7.2.    Paragraaf 2.1.1 van de plantoelichting vermeldt dat in de NOVI in totaal 21 nationale belangen worden genoemd die gewaarborgd moeten worden in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om behoud en versterking van cultureel erfgoed en landschappelijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang. Een andere belangrijke keuze is bijvoorbeeld ruimte voor overgang naar een circulaire economie. Volgens de plantoelichting wordt met het bestemmingsplan gewaarborgd dat het cultuurhistorische belang zorgvuldig wordt afgewogen tegen andere belangen bij alle activiteiten die in de gemeente plaatsvinden en die invloed kunnen hebben op cultuurhistorische waarden. Daarmee wordt bijgedragen aan het nationale belang van het behoud en de versterking van de identiteit en de kwaliteit en unieke cultuurhistorische waarden van het landschap.

Voor hun betoog dat het bestemmingsplan in strijd met de NOVI is, hebben DSM en CSP gewezen op de in paragraaf 4.2.2 van de NOVI beschreven prioriteit "Duurzaam economisch groeipotentieel". Daarin is als beleidskeuze 2.2 geformuleerd: "We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen. Voor de haven- en industriegebieden moet voldoende fysieke en milieuruimte beschikbaar blijven. Het functioneren mag niet in het geding komen." Daarbij is met betrekking tot ruimtegebruik gesteld dat de ruimte die nu in gebruik is voor industrie- en havenfuncties beschikbaar moet blijven voor de genoemde transitie, tenzij alternatieven beschikbaar komen. Verder staat daarbij dat de decentrale overheden waar nodig extra ruimte beschikbaar stellen voor de verdere ontwikkeling en omschakeling naar een duurzame, circulaire economie van, onder andere, Chemelot. DSM en CSP wijzen verder onder meer op de passage waarin staat dat het kabinet inzet op een verdere optimalisering van het gebruik van de beschikbare transportcapaciteiten en kiest voor het bevorderen van de vestiging van watergebonden bedrijvigheid op plekken met een goede dan wel directe toegang tot het water via kademuren en dergelijke.

De Afdeling is van oordeel dat de raad, gelet op wat in de plantoelichting staat, rekening heeft gehouden met de NOVI en dat hij zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan daarmee niet in strijd is. In lijn met de NOVI blijven de haven van Stein en de spoorlijn beschikbaar voor de bestaande industrie- en transportfunctie. Dat het Rijk inzet op verandering van productieprocessen, waarvoor haven- en transportcapaciteit beschikbaar moet blijven, betekent niet dat de raad op voorhand moet afzien van bescherming van het erfgoed.     

7.3.    De POVI is vastgesteld op 1 oktober 2021, dus na de vaststelling van het bestemmingsplan. In paragraaf 2.2.1 van de plantoelichting is wel ingegaan op de POVI, zoals die op dat moment naar verwachting zou worden vastgesteld. Volgens die paragraaf draagt het bestemmingsplan bij aan het provinciale belang van behoud en versterking van de identiteit en de kwaliteit en unieke cultuurhistorische waarden van het landschap.

Voor hun betoog dat het bestemmingsplan in strijd met de POVI is, hebben DSM en CSP gewezen op een passage in hoofdstuk 10 van de POVI, dat gaat over mobiliteit. Daarin staat dat de provincie de goede multimodale voorzieningen van onder meer het logistieke knooppunt Zuid-Limburg (Sittard-Geleen/Stein) "up-to-date" houdt en dat het bedrijfsleven gestimuleerd zal worden om vervoer vooral ook over water en spoor te laten plaatsvinden.

De Afdeling overweegt dat de raad geen rekening met de POVI hoefde te houden, omdat deze na het bestreden besluit is vastgesteld. Bovendien volgt uit de door DSM en CSP bedoelde passage ook niet dat er geen ruimte meer is om het erfgoed in de haven van Stein en op de transportroute naar het industrieterrein in Geleen planologisch te beschermen.

7.4.    De Gebiedsvisie is door de raad op 16 december 2021, dus na de vaststelling van het bestemmingsplan, vastgesteld. De raad was daarom niet gebonden aan ruimtelijk beleid uit de Gebiedsvisie.

7.5.    De betogen slagen niet.

Dubbelbestemming "Waarde - Historisch groen en landschap"

8.       DSM en CSP betogen dat de noordhoek van het terrein van de integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI) ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Historisch groen en landschap" met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groengebied’ heeft gekregen. De dubbelbestemming strookt volgens hen niet met het eigen beleid van de gemeente, omdat de noordhoek van de IAZI niet is opgenomen in de overzichtskaart van landschapsgebieden in bijlage 5 bij het Erfgoedbeleid 2019.

8.1.    In hoofdstuk 3 van de plantoelichting is beschreven hoe het Erfgoedbeleid 2019 in het bestemmingsplan is vertaald. Daarvoor heeft een inventarisatie-, selectie- en waarderingsproces plaatsgevonden. Paragraaf 3.1.3 vermeldt dat bij de waardering van erfgoed over het algemeen is gewerkt met drie categorieën, te weten ‘zeer waardevol’, ‘waardevol’ en ‘vrij waardevol’. De categorie ‘zeer waardevol’ betreft monumentaal erfgoed, de categorie ‘waardevol’ is beeldbepalend erfgoed en de categorie ‘vrij waardevol’ moet als beeld- of ruimtelijk ondersteunend erfgoed worden aangemerkt. De niet benoemde objecten en elementen hebben geen specifieke waarde. Paragraaf 3.5.2 van de plantoelichting gaat over de waardering van groen- en landschapselementen en daarin is voor informatie over de cultuurhistorische waarden van het groene erfgoed verwezen naar bijlage 3 bij de plantoelichting. Die bijlage is het rapport "Het groene erfgoed", dat als bijlage 5 onderdeel uitmaakt van het Erfgoedbeleid 2019. Daarin is de cultuurhistorische waardenstelling van landschapsgebieden weergegeven met de categorieën ‘zeer waardevol’, ‘waardevol’ en ‘vrij waardevol’. In totaal zijn daarin 43 landschapsgebieden benoemd en beschreven. Deze zijn in overzichtskaarten opgenomen. In paragraaf 3.7 van de plantoelichting staat dat voor de historisch waardevolle groen- en landschapselementen de dubbelbestemming "Waarde - Historisch groen en landschap" is opgenomen.

8.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat het noordelijke deel van de IAZI structureel onderdeel uitmaakt van een tussen de kernen Urmond en Meers gelegen landschapsgebied met cultuurhistorische waarde. Dit blijkt volgens de raad uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Stein, die ten grondslag heeft gelegen aan het opstellen van het erfgoedbeleid en het bestemmingsplan. De raad stelt dat het streven erop gericht is om de karakteristiek van het gebied te behouden vanwege de landschappelijke kwaliteiten en de historie van het gebied. Met de dubbelbestemming en de functieaanduiding wordt gewaarborgd dat bebouwing binnen de waarden van het omliggende landschapsgebied wordt ingepast.

8.3.    De Afdeling stelt vast dat de betogen betrekking hebben op de percelen met de kadastrale aanduidingen Stein A 3699 en 3477.

In het rapport "Het groene erfgoed" is het terrein van de IAZI, waartoe deze percelen behoren, niet geselecteerd als een historisch waardevol landschapsgebied. De toekenning van de dubbelbestemming aan deze percelen volgt daarom niet uit het Erfgoedbeleid 2019 en is niet in overeenstemming met de plantoelichting. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is daarom in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

8.4.    De betogen slagen. 

9.       DSM en CSP hebben verder betoogd dat de planregels bij deze dubbelbestemming, in het bijzonder de artikelen 4.2 en 4.3.4, voor de noordhoek van de IAZI betekenen dat de daar geldende bestemming "Bedrijf - Afvalwaterzuiveringsinstallatie" niet kan worden verwezenlijkt en dat bestaande rechten niet worden gehonoreerd. Deze betogen hoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.

10.     DSM en CSP betogen dat binnen het gebied waar zij een multimodale corridor willen realiseren, ten onrechte drie objecten de dubbelbestemming "Waarde - Historisch groen en landschap" met functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenobject’ hebben gekregen. Twee van deze objecten liggen in de vrijwaringszones ten behoeve van spoor en leiding. Volgens hen is (diepwortelende) vegetatie daar, uit het oogpunt van veiligheid, niet wenselijk. Zij voeren verder aan dat de in artikel 4.2 van de planregels opgenomen bouwbeperking niet strookt met de bestemmingen van de locaties in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2019". De bouwbeperking en de in artikel 4.3.1 van de planregels opgenomen  vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, werken volgens hen ook onnodig belemmerend bij de aanleg van de multimodale corridor. Artikelen 4.2 en 4.3.4 van de planregels zijn volgens hen verder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, mede gelet op de in artikel 7.2.1 opgenomen voorrangsregel.

10.1.  De drie objecten waar DSM en CSP op doelen, zijn twee zomereiken en een Hollandse linde. De locaties van deze bomen zijn weergegeven op kaarten in het rapport "Het groene erfgoed". De toekenning van de dubbelbestemming met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenobject’ strookt met het Erfgoedbeleid 2019.

10.2.  De locaties van de zomereiken hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" de enkelbestemming "Verkeer - Railverkeer" en de dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook". Verder gelden voor deze gronden de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - leiding’ en gedeeltelijk de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - spoor’. De locatie van de Hollandse linde heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" de bestemming "Groen".

In artikelen 28.3.1 en 28.6.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" is bepaald welke activiteiten in beginsel verboden zijn ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ‘veiligheidszone - leiding’ en ‘vrijwaringszone - spoor’. Met de bescherming van de cultuurhistorisch waardevol geachte zomereiken worden deze verboden niet doorkruist. Die bescherming is daarom op zichzelf niet onverenigbaar met de gebiedsaanduidingen. Dat neemt niet weg dat de bomen en hun wortels een risico voor de veiligheid kunnen vormen in verband met de aanwezigheid van de leidingen en het spoor. Wanneer een dergelijk veiligheidsrisico aan de orde is, bieden artikelen 4.3.3, aanhef en onder b, en 4.3.4 van de planregels mogelijkheden om dat risico weg te nemen.

Voor de locaties van de zomereiken gelden bouwbeperkingen op grond van artikelen 13.2 en 18.2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2019". Voor de locatie van de Hollandse linde geldt een bouwbeperking op grond van artikel 7.2.1 van dat bestemmingsplan. Met artikel 4.2 van de planregels worden de bouwmogelijkheden ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" verder beperkt. Dit betekent niet dat de bouwbeperking in artikel 4.2 alleen al daarom onevenredig is. Aan een geldend bestemmingsplan kunnen in het algemeen geen blijvende rechten worden ontleend. De raad mag op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van de betrokken belangen andere bestemmingen en andere regels voor gronden vaststellen.

Het tracé van de beoogde multimodale corridor (hierna: de MMC) loopt van de haven in Stein naar het industrieterrein in Geleen. In hun beroepschriften stellen DSM en CSP dat de MMC, die zij voor ogen hebben, bestaat uit buisleidingen, een spoorbaan en een niet-openbare weg voor vrachtverkeer. Het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" maakt echter de aanleg van een weg op de gronden van het tracé niet mogelijk. De raad hoefde bij de vaststelling van het bestemmingsplan ook geen rekening te houden met de plannen voor ontwikkeling van de MMC, omdat die plannen nog onvoldoende concreet waren. In de Gebiedsvisie, waar DSM en CSP op wijzen, is weliswaar de ontwikkeling van een multimodale corridor opgenomen, maar daaruit blijkt ook dat op dat moment nog onderzoek werd gedaan naar de transportroute en de verschillende modaliteiten. Bovendien is de Gebiedsvisie, zoals hiervoor onder 7.4 is overwogen, na de vaststelling van het bestemmingsplan vastgesteld. Ook in de door de raad op 17 februari 2022 vastgestelde Omgevingsvisie Gemeente Stein 2040, waarnaar DSM en CSP verwijzen, staat dat Chemelot de mogelijkheden voor een multimodale corridor wil onderzoeken. In de betogen over de gevolgen van het bestemmingsplan voor de aanleg van de MMC ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit blijk geeft van een onevenwichtige belangenafweging.

De betogen slagen in zoverre niet.

10.3.  Op grond van artikel 4.2 van de planregels mag op de aangewezen  locaties van de twee zomereiken en de Hollandse linde worden gebouwd als daarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de bestemmingsomschrijving bedoelde waarden. Dit moet worden beoordeeld door een landschapsdeskundige die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen.

Met deze planregel worden de bouwmogelijkheden op de locaties afhankelijk gesteld van een nadere afweging, terwijl de afweging of een bouwmogelijkheid aanvaardbaar is, al bij de vaststelling van het plan had moeten worden gemaakt. Uit het bestemmingsplan kan nu niet worden opgemaakt of een bepaalde bouwactiviteit toegestaan is en het plan is daarom in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

De betogen slagen in zoverre.

10.4.  Onder 4.3 van de planregels is een vergunningstelsel voor aanlegwerkzaamheden opgenomen als bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onder a, van de Wro.

Op grond van artikel 4.3.4 van de planregels kan een omgevingsvergunning alleen worden verleend als door de uitvoering van het werk of de daarvan te verwachten gevolgen niet blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Hierover moet het bevoegd gezag advies inwinnen bij een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

Uit de woorden ‘onevenredig afbreuk’ volgt dat het bevoegde gezag bij het nemen van een beslissing op een vergunningaanvraag de betrokken belangen zal moeten afwegen wanneer met de beoogde werken of werkzaamheden afbreuk wordt gedaan aan de erfgoedwaarden. Bij die afweging kunnen belangen die verband houden met de onderliggende bestemmingen en dubbelbestemmingen een rol spelen. Zo nodig zal bijvoorbeeld de veiligheid in verband met de aanwezigheid van het spoor en de leidingen bij de afweging moeten worden betrokken. De voorrangsregel in artikel 7.2.1 van de planregels heeft geen betrekking op deze afweging van belangen in een nader besluit. Anders dan DSM en CSP stellen, is de in artikel 4.3.4 voorgeschreven advisering door een deskundige ook niet zinloos. De deskundige kan de gevolgen van de werken of werkzaamheden voor de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in beeld brengen.

Wat DSM en CSP aanvoeren, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 4.3.4 van de planregels in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De betogen slagen daarom in zoverre niet.

10.5.  De betogen slagen gedeeltelijk.

Dubbelbestemming "Waarde - Historische infrastructuur"

11.     DSM en CSP betogen dat de raad ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Historische infrastructuur" met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - te behouden historisch tracé’ heeft toegekend aan gronden van de Chemelot Site in de haven van Stein en langs de spoorboog, waar zij de MMC willen ontwikkelen. Wat de gronden in de haven betreft, moet volgens hen het bedrijfseconomische belang van Chemelot prevaleren. Zij wijzen erop dat van overheidswege de zogenoemde ‘modal shift’ wordt gestimuleerd, dat wil zeggen de verplaatsing van transport over de weg naar transport per spoor of schip. Chemelot beoogt transport zoveel mogelijk via het water te laten plaatsvinden en daarvoor is het optimaal kunnen gebruiken en ontwikkelen van de haven van groot belang. Nieuwe aanlegsteigers en voorzieningen in de vorm van laad- en losfaciliteiten en panden in en aansluitend aan de haven zijn volgens hen nodig. Zij vinden de eisen die in artikelen 5.3.1, 5.3.2 en 5.3.4 van de planregels worden gesteld, onnodig bezwarend. Wat de gronden langs de spoorboog betreft, heeft de raad volgens hen in het geheel geen belangenafweging gemaakt naar aanleiding van hun zienswijzen. De raad stelt volgens hen ook ten onrechte dat de dubbelbestemming in materiële zin geen uitbreiding van de vergunningplicht voor aanlegwerkzaamheden is. Zij wijzen er verder op dat de gronden van het tracé in het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" de enkelbestemming "Verkeer - Railverkeer" hebben en dat daarnaast twee dubbelbestemmingen en drie gebiedsaanduidingen zijn opgenomen. De raad is niet ingegaan op hun zienswijze dat die bestemmingen en aanduidingen vanuit het oogpunt van veiligheid zouden moeten prevaleren. Het opnemen van nog een verdere, zevende bestemming is volgens hen ook in strijd met het principe van een goede ruimtelijke ordening.

11.1.  In paragraaf 3.6.1 van de plantoelichting is voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de infrastructuur verwezen naar de bijlage bij de plantoelichting. Bijlage 2 bij de plantoelichting is het rapport "De stille getuigen", dat als bijlage 2 ook onderdeel uitmaakt van het Erfgoedbeleid 2019. In het rapport is beschreven dat de komst van de staatsmijn Maurits ingrijpende gevolgen voor de infrastructuur in het gebied heeft gehad. Om de kolen te transporteren werden spoorlijnen, de haven van Stein en het Julianakanaal aangelegd. 

In de Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen ontwerpbestemmingsplan ‘Erfgoed Stein’ (hierna: de zienswijzenota) staat dat het Julianakanaal, de haven van Stein en de spoorwegverbinding tussen de voormalige mijnterreinen en de haven samen een belangrijke infrastructurele schakel vormden in het transport en de distributie van kolen door Nederland. Als zodanig vormden zij ook een belangrijk element in de geschiedenis van de gemeente Stein. De raad vindt het wenselijk om de geschiedenis van deze historische infrastructuur voor het nageslacht herkenbaar te houden. De intentie van het bestemmingsplan is het zichtbaar houden van het historische tracé. De overige delen van het haventerrein zijn volgens de zienswijzenota, ook gezien het huidige gebruik en de huidige inrichting, van minder belang. De raad acht daar de belangen die gediend worden met de dubbelbestemming en de functieaanduiding ondergeschikt aan de belangen van een doelmatige bedrijfsvoering. In de zienswijzenota staat verder dat een groot gedeelte van de MMC op grond van het geldende bestemmingsplan behalve de bestemming "Verkeer - Railverkeer" ook de dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook" heeft. Binnen die dubbelbestemming zijn ook nu al uiteenlopende werkzaamheden vergunningplichtig, zoals het aanbrengen van verhardingen, kabels en leidingen en het aanbrengen of rooien van diep wortelende beplantingen en bomen. In materiële zin is daarom volgens de raad geen sprake van een uitbreiding van de vergunningplicht, maar vindt slechts een aanvullende toets plaats in het kader van het bestemmingsplan. Een inhoudelijke beperking van de huidige mogelijkheden is volgens de raad niet te verwachten.

11.2.  De gronden van het haventerrein van DSM die de dubbelbestemming met functieaanduiding hebben gekregen, hebben in het bestemmingsplan "Havens Stein" de enkelbestemming "Bedrijventerrein". Een strook grond aan de kade heeft verder de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - vaarweg’. Voor die zone geldt een extra bouwbeperking op grond van de artikelen 17.2.1 en 17.2.2 van het bestemmingsplan "Havens Stein".

In het bestemmingsplan wordt ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan nog maar een klein gedeelte van het haventerrein van DSM als historische infrastructuur beschermd. De raad heeft de bescherming beperkt tot die delen van het terrein die hij vanuit historisch perspectief van bijzonder belang vindt. In de zienswijzenota heeft hij het belang van het zichtbaar houden van het historische tracé toegelicht en heeft hij inzicht gegeven in de belangenafweging. Met de beperking tot een klein gedeelte van het haventerrein worden volgens de raad de nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering, als die er al zijn, tot een minimum beperkt. Daarbij wijst hij erop dat de bouwmogelijkheden op de gronden direct langs het water al beperkt zijn door de gebiedsaanduiding in het bestemmingsplan "Havens Stein". Op de zitting heeft de raad verder toegelicht dat het toekennen van de erfgoeddubbelbestemming niet betekent dat het realiseren van bouwwerken, als steigers en laad- en losfaciliteiten, niet meer mogelijk is. De raad heeft onweersproken gesteld dat ook na de vaststelling van het bestemmingsplan verschillende omgevingsvergunningen zijn verleend voor het realiseren van bouwwerken op gronden van het haventerrein met de dubbelbestemming "Waarde - Historische infrastructuur". 

De Afdeling overweegt dat toekenning van de dubbelbestemming aan de gronden in de haven niet betekent dat op die gronden de bestemming "Bedrijventerrein" niet meer kan worden gerealiseerd. De kade en de spoorlijn op het haventerrein mogen nog steeds gebruikt worden voor havenfaciliteiten en transport van goederen. Zoals de raad stelt, hoeft het bestemmingsplan geen belemmering te zijn voor toekomstige ontwikkelingen in de haven ten behoeve van de ‘modal shift’. Daarvoor is mogelijk wel, anders dan onder het bestemmingsplan "Havens Stein", een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3.1 van de planregels nodig. De raad heeft echter mogen concluderen dat de voor Chemelot nadelige gevolgen van die vergunningplicht niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het plan te dienen doel. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad het bedrijfseconomische belang van Chemelot met het oog op toekomstige ontwikkelingen moest laten prevaleren boven het belang van bescherming van historische infrastructuur.  

11.3.  De gronden van het tracé van de beoogde MMC die de dubbelbestemming met functieaanduiding hebben gekregen, hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" de enkelbestemming "Verkeer - Railverkeer" en de dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook". Verder heeft een deel van die gronden daarin de dubbelbestemming "Leiding". Daarnaast gelden voor die gronden of delen daarvan de gebiedsaanduidingen ‘geluidzone - Chemelot’, ‘veiligheidszone - leiding’ en ‘vrijwaringszone - spoor’.

In artikelen 13.2, 16.2, 16.4.1, 18.2, 18.4.1, 28.3.1 en 28.6.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" is bepaald welke activiteiten in beginsel verboden zijn ter plaatse van de desbetreffende bestemmingen en gebiedsaanduidingen. Met de bescherming van de historische infrastructuur  worden deze verboden niet doorkruist. Die bescherming is daarom op zichzelf niet onverenigbaar met de onderliggende bestemmingen en  gebiedsaanduidingen. Wanneer de beschermde infrastructuur een risico voor de veiligheid zou vormen, bieden artikelen 5.3.3, aanhef en onder a, en 5.3.4 van de planregels mogelijkheden om dat risico weg te nemen.

De omstandigheid dat er al een aantal dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor de gronden gelden, betekent verder niet dat de toevoeging van nog een dubbelbestemming alleen al daarom in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

In hun zienswijzen hebben DSM en CSP de raad verzocht om de dubbelbestemming "Waarde - Historische infrastructuur" op het MMC-tracé te laten vervallen. Uit de zienswijzenota blijkt dat de raad daarvoor niet gekozen heeft, omdat voor deze gronden onder het geldende bestemmingsplan ook een aanlegvergunningstelsel geldt en een inhoudelijke beperking van de huidige mogelijkheden niet te verwachten is. De in artikel 5.3.1 van de planregels opgenomen vergunningplicht leidt daarom niet tot afzonderlijke procedures. Een omgevingsvergunning kan door de toegekende dubbelbestemming wel op andere gronden worden geweigerd. Ook is het mogelijk dat daaraan andere voorschriften worden verbonden. De raad heeft echter mogen concluderen dat deze gevolgen voor Chemelot niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het plan te dienen doel. Zoals hiervoor onder 10.2 is overwogen, hoefde de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan verder geen rekening te houden met de plannen voor ontwikkeling van de MMC, omdat die plannen nog onvoldoende concreet waren. De plannen voor aanleg van de MMC geven daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit getuigt van een onevenwichtige belangenafweging.

11.4.  De betogen slagen niet.

12.     DSM en CSP betogen verder dat artikelen 5.2 en 5.3.4 van de planregels, die gelden voor gronden van de haven en het tracé van de beoogde MMC, in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, mede gelet op de in artikel 7.2.1 opgenomen voorrangsregel.

12.1.  Op grond van artikel 5.2 van de planregels mag op gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Historische infrastructuur" worden gebouwd als daarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de bestemmingsomschrijving bedoelde waarden. Dit moet worden beoordeeld door een deskundige die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen.

Met deze planregel worden de bouwmogelijkheden op de bedoelde gronden afhankelijk gesteld van een nadere afweging, terwijl de afweging of een bouwmogelijkheid aanvaardbaar is al bij de vaststelling van het plan had moeten worden gemaakt. Uit het bestemmingsplan kan nu niet worden opgemaakt of een bepaalde bouwactiviteit toegestaan is en het plan is daarom in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

De betogen slagen in zoverre.

12.2.  Onder 5.3 van de planregels is een vergunningstelsel voor aanlegwerkzaamheden opgenomen als bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onder a, van de Wro.

Op grond van artikel 5.3.4 van de planregels kan een omgevingsvergunning alleen worden verleend als door de uitvoering van het werk of de daarvan te verwachten gevolgen niet blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de cultuurhistorische en infrastructurele waarden. Hierover moet het bevoegd gezag advies inwinnen bij een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

Uit de woorden ‘onevenredig afbreuk’ volgt dat het bevoegde gezag bij het nemen van een beslissing op een vergunningaanvraag de betrokken belangen zal moeten afwegen wanneer met de beoogde werken of werkzaamheden afbreuk wordt gedaan aan de erfgoedwaarden. Bij die afweging kunnen belangen die verband houden met de onderliggende bestemmingen en dubbelbestemmingen een rol spelen. Zo nodig zal bijvoorbeeld de veiligheid in verband met de aanwezigheid van het spoor en de leidingen bij de afweging moeten worden betrokken. De voorrangsregel in artikel 7.2.1 van de planregels heeft geen betrekking op deze afweging van belangen in een nader besluit. Anders dan DSM en CSP stellen, is de in artikel 5.3.4 voorgeschreven advisering door een deskundige ook niet zinloos. De deskundige kan de gevolgen van de werken of werkzaamheden voor de cultuurhistorische en infrastructurele waarden in beeld brengen.

Wat DSM en CSP aanvoeren, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 5.3.4 van de planregels in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De betogen slagen daarom in zoverre niet.

12.3.  De betogen slagen gedeeltelijk.

Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie"

13.     DSM en CSP betogen dat de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" ten onrechte is toegekend aan gronden die binnen de afbakening van de MMC liggen. Volgens hen gaat het op die locatie om diep geroerde grond en zou bovendien het bedrijfseconomische belang van Chemelot moeten prevaleren. Dat de dubbelbestemming niet afwijkt van het onderliggende bestemmingsplan, betekent ook niet dat die opnieuw moet worden toegekend. Als het onderliggende plan niet strookt met de feitelijke situatie, is het parapluplan volgens hen bij uitstek het instrument om dit te repareren. Bovendien kan de raad in het parapluplan ook een eigen belangenafweging maken op basis van de ontwikkelingen.

13.1.  In paragraaf 4.2 van de plantoelichting is ingegaan op het onderzoek dat heeft geleid tot een actualisatie van de Archeologische beleidskaart voor de gemeente Stein. Daarin is voor meer informatie over archeologische onderzoeken, verwachtingen en beleid verwezen naar bijlage 4 bij de plantoelichting. In deze bijlage is het rapport "Actualisatie Archeologische Beleidskaart, gemeente Stein (provincie Limburg)" van Archol opgenomen. Dat rapport maakt als bijlage 6 ook onderdeel uit van het Erfgoedbeleid 2019. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting is beschreven dat in het bestemmingsplan één archeologische dubbelbestemming is opgenomen voor archeologische monumenten en gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Door middel van functieaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verwachtingscategorieën.

13.2.  Een deel van de gronden van het tracé van de beoogde MMC heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" gekregen, met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting’. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" heeft dat deel van de gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie I".

Bij het rapport van Archol horen een geactualiseerde Archeologische Monumenten- en Verwachtingenkaart en een Archeologische beleidsadvieskaart. Op beide kaarten maakt het gedeelte van het tracé waaraan de dubbelbestemming is toegekend, deel uit van een gebied met een hoge archeologische verwachting. Wat DSM en CSP aanvoeren geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport van Archol of het daarbij horende kaartmateriaal zodanige gebreken of leemtes vertoont dat de raad dat redelijkerwijs niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. DSM en CSP hebben niet aangetoond dat de bodem op die locatie zodanig verstoord is dat geen archeologische waarde te verwachten is. De raad heeft de bedrijfsbelangen van Chemelot ook niet zwaarder hoeven laten wegen dan het belang van bescherming van de verwachte archeologische waarde.

13.3.  De betogen slagen niet.

Conclusie

14.     De beroepen zijn gegrond. Gelet op wat hiervoor onder 5.3, 8.3, 10.3 en 12.1 is overwogen, moet het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan gedeeltelijk worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb en het rechtszekerheidsbeginsel.

15.     De Afdeling zal de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak, met inachtneming van wat daarin is overwogen, een nieuw besluit te nemen.

16.     De Afdeling ziet aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. De Afdeling doet dit om te voorkomen dat een rechtsonzekere situatie bestaat in de periode tussen deze uitspraak en het moment waarop de raad een nieuw besluit neemt en dit in werking treedt.

17.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling verder aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

18.     De raad moet de proceskosten vergoeden. Voor de vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand moeten de beroepen worden beschouwd als één zaak. Die kosten rekent de Afdeling toe aan DSM.

Overschrijding redelijke termijn

19.     Geschillen moeten binnen een redelijke termijn worden afgedaan. Voor de berechting van een zaak die één rechterlijke instantie omvat, is in beginsel een termijn van twee jaar redelijk. In dit geval is die termijn verstreken na afloop van de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak. De overschrijding moet aan de Afdeling worden toegerekend. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de Afdeling de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) veroordelen tot betaling van schadevergoedingen van € 500,00 aan DSM en CSP.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Stein van 22 juli 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Erfgoed Stein", voor zover het betreft:

a.       het plandeel met de dubbelbestemming "Waarde - Historisch groen en landschap" ter plaatse van de percelen met kadastrale aanduidingen Stein A 3699 en 3477;

b.       artikel 7.1 van de planregels, voor zover dit artikel betrekking heeft op gronden in de haven van Stein, op het tracé van de transportroute tussen de haven van Stein en het industrieterrein Chemelot in Geleen en op de locaties van de twee zomereiken en de Hollandse linde nabij die transportroute;

c.       artikel 4.2 van de planregels, voor zover dat artikel betrekking heeft op de onder b bedoelde locaties van de zomereiken en de Hollandse linde;

d.       artikel 5.2 van de planregels, voor zover dat artikel betrekking heeft op gronden in de haven van Stein en het onder b bedoelde tracé;

III.      draagt de raad van de gemeente Stein op om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II, onder b, genoemde planonderdeel en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      treft de voorlopige voorziening dat het hiervoor onder II, onder b, vernietigde planonderdeel blijft gelden en dat voor de daar genoemde gronden eveneens de bestemmingen en aanduidingen met daarbij behorende planregels gelden uit het bestemmingsplan "Havens Stein" van 25 april 2013 of het bestemmingsplan "Buitengebied 2019" van 12 december 2019, met uitzondering van daarin opgenomen regels over archeologie en erfgoed;

V.       bepaalt dat de onder IV getroffen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit als bedoeld onder III;

VI.      draagt de raad van de gemeente Stein op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen onder II, onder a, c en d, worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Stein tot vergoeding van bij DSM Nederland B.V., Site Grond B.V. en DSM Industriegrond B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat de raad bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverlichting heeft voldaan;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Stein aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

- € 360,00 aan DSM Nederland B.V., Site Grond B.V. en DSM Industriegrond B.V., met dien verstande dat de raad bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverlichting heeft voldaan;

- € 360,00 aan Chemelot Site Permit B.V.;

IX.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling van een schadevergoeding van:

- € 500,00 aan DSM Nederland B.V., Site Grond B.V. en DSM Industriegrond B.V., met dien verstande dat de Staat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverlichting heeft voldaan;

- € 500,00 aan Chemelot Site Permit B.V.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Venema
voorzitter

w.g. Visser
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023

148

BIJLAGE

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1

De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.

[…].

Artikel 3.3

Om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, kan bij het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder omgevingsvergunning:

a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;
b. bouwwerken te slopen.

Bestemmingsplan "Erfgoed Stein"

Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Historisch groen en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterken van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, meer in het bijzonder voor:

a. een historisch waardevol natuur- of cultuurlandschap ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groengebied';
b. historisch waardevolle groenelementen en groenstructuren (o.a. houtwallen, bomenlanen, bos(restanten), (restanten van) boomgaarden en huisweiden, begraafplaatsen, park- en tuinaanleggen) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenelement';
c. historisch waardevolle groenobjecten (o.a. bomen, hagen, struiken en andere beplanting) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenobject'.

Artikel 4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de onderliggende bestemmingen is bouwen slechts toegestaan, indien hierbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in artikel 4.1 bedoelde waarden, zulks ter beoordeling van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen landschapsdeskundige.

Artikel 4.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Historisch groen en landschap' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, en het ophogen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van waterlopen en waterpartijen en het aanleggen van drainage;
b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het vellen, rooien of beschadigen van bomen, hagen, struiken en andere beplanting ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenelement' en 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenobject';
d. het aanbrengen van beplanting, met uitzondering van fruitbomen;
e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

Artikel 4.3.3 Uitzonderingen

De vergunningplicht als bedoeld in lid 4.3.1 is niet van toepassing op:

a. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
b. het onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout;
c. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschaps- of natuurlijke waarden;
d. de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

4.3.4 Toelaatbaarheid

a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals aangegeven in artikel 4.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wordt niet eerder verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Historische infrastructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterken van de cultuurhistorische waarden, meer in het bijzonder voor:

a. het integraal behoud en herstel van nog aanwezige historische waardevolle infrastructurele elementen, zoals (restanten van) kademuren, dijken, etc., ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - te behouden historische infrastructuur';

b. herstel van de ruimtelijke karakteristiek van historisch waardevolle gebieden door middel van historische herinrichting van infrastructurele elementen zoals oude wegen, pleinen, waterpartijen, straatmeubilair, etc., ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - te herstellen historische infrastructuur';

c. het behoud en/of mogelijk zichtbaar of herkenbaar maken van tracés van historische infrastructurele elementen, zoals oude wegen, waterlopen, kademuren, landweren, etc., ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - te behouden historisch tracé'.

Artikel 5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de onderliggende bestemmingen is bouwen slechts toegestaan, indien hierbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in artikel 5.1 bedoelde waarden, zulks ter beoordeling van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

Artikel 5.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Historische infrastructuur' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven en het ophogen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van waterlopen en waterpartijen;
b. het wijzigen van weg- of straatprofielen;
c. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden
d. het aanleggen van parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f. het verleggen van traces van wegen, waterlopen en het wijzigen van profielen van wegen en waterlopen ter plaatse van de aanduiding en het aanleggen van drainage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - te behouden historische tracé'.

Artikel 5.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

a. de verplichting tot nader onderzoek naar de waarden van het desbetreffende infrastructurele element;
b. de verplichting tot het terugbrengen, herstellen en/of zichtbaar maken van (voorheen) aanwezige waardevolle infrastructurele elementen.

Artikel 5.3.3 Uitzonderingen

De vergunningplicht als bedoeld in lid 5.3.1 is niet van toepassing op:

a. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
b. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschaps- of infrastructurele waarden;
c. de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

Artikel 5.3.4 Toelaatbaarheid

a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de cultuurhistorische en infrastructurele waarden, zoals aangegeven in artikel 5.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

Artikel 7.1 Van toepassing verklaring

De in dit bestemmingsplan opgenomen regels ten aanzien van archeologie en erfgoed gelden ter vervanging van de regels in alle onderliggende bestemmingsplannen inzake deze onderwerpen. Voor het overige laten de regels in dit bestemmingsplan de regels uit die onderliggende bestemmingsplannen ongewijzigd.

Artikel 7.2.1 Voorrang dubbelbestemmingen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming uit het voorliggende paraplubestemmingsplan, dan gaat het belang van deze dubbelbestemming voor.

Bestemmingsplan "Buitengebied 2019"

Artikel 7.2.1 Algemeen

Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘park’, waar geen gebouwen zijn toegestaan;

b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Artikel 13.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de volgende regels gelden:

a. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
b. ze dienen voor het overige naar aard en afmeting bij deze bestemming te passen.

Artikel 16.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 16.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

a. Het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. Het aanbrengen, vellen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
c. Het ophogen, het egaliseren, het bodemverlagen, het afgraven, ontginnen of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden of anderszins wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, het aanleggen van drainage en het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 meter;
f. Het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
g. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
h. Het tijdelijk of permanent opslaan van goederen.

Artikel 18.2 Bouwregels

Op de voor ‘Leiding - Leidingstrook’ aangewezen gronden mogen ten behoeve van de leidingstrook bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,0 meter.

Artikel 18.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

a. Het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. Het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
c. Het ophogen, het egaliseren, het bodemverlagen, het afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden;
d. Het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
e. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
f. Het permanent opslaan van goederen.

Artikel 28.3.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - leiding’ mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Artikel 28.3.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28.3.1, met dien verstande dat:

a. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
b. hiervoor een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt;
c. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de veiligheidsregio én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.

Artikel 28.6.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - spoor' mag niet worden gebouwd.

Artikel 28.6.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28.6.1, met dien verstande dat:

a. de belangen van de spoorweg niet in het geding zijn;
b. vooraf overleg wordt gepleegd met de spoorwegbeheerder.

Bestemmingsplan "Havens Stein"

Artikel 17.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de betreffende vaarweg.

Artikel 17.2.2 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.1, met dien verstande dat:

a. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;
b. door het bouwwerk het vrije uitzicht niet wordt belemmerd;
c. het bouwwerk niet uitsteekt boven het doorgaande kanaalprofiel;
d. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende vaarweg.