Uitspraak 200300274/1


Volledige tekst

200300274/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen van 18 december 2002 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

appellante.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2001 heeft appellante aan [verzoeker] naar aanleiding van zijn verzoek om herkeuring een verklaring van geschiktheid afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B, E bij B voor een termijn van 1 jaar t/m 30 september 2002. Voorts heeft appellante geweigerd om aan [verzoeker] een verklaring af te geven voor de categorie C, E bij C, omdat hij ongeschikt wordt geacht wegens een mogelijke epileptische functiestoornis.

Bij besluit van 22 april 2002 heeft appellante het door [verzoeker] ingediende bezwaarschrift, gericht tegen laatstgenoemd besluit, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 juni 2002 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 april 2002 vernietigd en bepaald dat opnieuw op het bezwaarschrift wordt beslist.

Bij besluit van 27 augustus 2002 heeft appellante het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit van 26 september 2001 herroepen, voorzover daarbij is geweigerd een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C, E bij C, en bepaald dat betrokkene opnieuw dient te worden gekeurd op kosten van appellante.

Bij uitspraak van 9 oktober 2002 heeft de rechtbank Assen het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat door appellante binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaarschrift wordt genomen.

Bij brief van 25 oktober 2002 heeft [verzoeker] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift.

Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft appellante het bezwaarschrift van [verzoeker] gegrond verklaard en meegedeeld dat hij geschikt wordt geacht voor de categorie C, E bij C voor een periode van drie jaar.

Bij uitspraak van 13 december 2002, verzonden op 18 december 2002, heeft de voorzieningenrechter - voorzover hier van belang - het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 31 oktober 2002, gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat binnen twee weken opnieuw op het bezwaarschrift wordt beslist. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen de gegrondverklaring van het beroep heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 21 januari 2003 zijn de gronden van het hoger beroep aangevuld. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 februari 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.M.W. Jol-de Vries, medewerker van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), en [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) geeft het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.

Ingevolge artikel 103, tweede lid, van het Reglement tekent het CBR, indien naar zijn oordeel redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de wet) voorziene geldigheidsduur, die termijn aan op de verklaring van geschiktheid.

Ingevolge artikel 104, vijfde lid, van het Reglement - voorzover hier van belang - wordt, indien naar het oordeel van de aangewezen arts of artsen redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de wet voorziene geldigheidsduur, zulks door hem of door hen schriftelijk medegedeeld aan het CBR onder vermelding van de termijn waarvoor de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel aan die eisen voldoet.

Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000, Stcrt. 23 mei 2000, nr. 99, (hierna: de Regeling) wordt onder 'groep 2' verstaan: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E, D en D + E.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

In hoofdstuk 7 van de bijlage zijn de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp "neurologie" geformuleerd, waaronder die voor epilepsie.

Paragraaf 7.2 - voorzover thans van belang - en 7.3 van de bijlage, luiden:

“7.2. Epilepsie

Voor deze personen is altijd een specialistisch rapport vereist.

7.2.1. (…)

7.2.2. Rijbewijzen van groep 2

A. Na een eerste aanval

Deze personen zijn permanent ongeschikt. Een uitzondering geldt wanneer het gaat om één epileptische aanval, die niet wordt behandeld met medicijnen, zonder duidelijke oorzaak en zonder EEG-afwijkingen in "epileptische zin" in een standaard-, slaaponthoudings- en slaap-EEG: deze personen zijn ongeschikt gedurende twee jaar na de aanval.

B. (…)

C. Geldigheidsduur van het rijbewijs

De geldigheidsduur (geschiktheidstermijn) van rijbewijzen van groep 2 is eerst één jaar. Indien de betrokkene aanvalsvrij is gebleven, wordt de geschiktheidsduur (geldigheidsduur rijbewijs) drie jaar en daarna telkens vijf jaar.

7.3. Bewustzijnsstoornissen (anders dan epilepsie)

Personen met bewustzijnsstoornissen zijn ongeacht de oorzaak voor alle rijbewijzen ongeschikt (zie ook de paragrafen 6.9 en 8.5). Bij bewustzijnsstoornissen in de niet recente voorgeschiedenis en wanneer tevens uit de aantekening van de keurend arts blijkt dat nader specialistisch onderzoek niets heeft uitgewezen, is geen specialistisch onderzoek nodig. In alle andere gevallen is voor de geschiktheidsbeoordeling een specialistisch rapport vereist.

De betrokkene kan geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 als deze minstens één jaar vrij is van de bedoelde stoornissen. De geschiktheidstermijn is dan vijf tot tien jaar, afhankelijk van de ernst van het beeld. Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, behalve wanneer de bewustzijnsstoornissen de laatste vijf jaar zijn uitgebleven; in dat geval geldt een geschiktheidstermijn van vijf jaar.”

2.2. [verzoeker] is op 22 januari 2001 met zijn vrachtwagen frontaal op een betonnen muur gebotst. Daarbij is hij buiten bewustzijn geraakt. Niet duidelijk is of dit voorafgaande aan dan wel als gevolg van het ongeval is geschied. [verzoeker] heeft nadien geen wegrakingen meer gehad.

Bij de beslissing op bezwaar van 31 oktober 2002 heeft appellante, in navolging van het advies van de keuringsarts J.N. Blokzijl (hierna: Blokzijl) van 18 oktober 2002, aan [verzoeker] een verklaring van geschiktheid afgegeven voor de categorie C, E bij C voor een termijn van drie jaar. Daaraan is het bepaalde in paragraaf 7.2.2 dan wel paragraaf 7.3 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 ten grondslag gelegd.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had appellante uitsluitend tot het bestreden besluit kunnen komen indien sprake is van epilepsie of een andere bewustzijnsstoornis. Dit kan niet op basis van de ter beschikking staande gedingstukken, waaronder een viertal deskundigenrapporten, worden vastgesteld. Voor de opvatting dat ook bij bewustzijnsverlies, die niet wordt veroorzaakt door epilepsie of een bewustzijnsstoornis, sprake is van een ongeschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen dan wel van een beperkte geschiktheid daarvoor, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de regelgeving geen steun worden gevonden. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de ter beschikking staande gegevens geen steun bieden voor de verwachting dat [verzoeker] slechts voor drie jaar aan de in de Regeling gestelde eisen zou kunnen voldoen. De Regeling biedt naar zijn oordeel hiervoor ook geen grondslag.

2.3. Appellante kan zich met dit oordeel niet verenigen. Naar haar mening is het standpunt van de keurend arts, gezien de medische omstandigheden, niet onbegrijpelijk. Bij [verzoeker] is sprake geweest van een ongeval, waarvoor geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen. Een epileptische aanval of een andere pathologische bewustzijnsstoornis kon na medisch onderzoek evenwel niet worden uitgesloten. In dit verband heeft appellante gewezen op paragraaf 7.3 van de Regeling, waarin is bepaald dat deze paragraaf van toepassing is "ongeacht de oorzaak", alsook op het doel van de geschiktheidseisen, te weten het bevorderen van de verkeersveiligheid. Mede gelet op de Eigen Verklaring van [verzoeker] en de verklaringen die [verzoeker] en zijn partner hebben afgelegd ten tijde van het onderzoek bij de neuroloog J.N. Wessel op 4 mei 2001 acht appellante een geschiktverklaring voor een termijn van drie jaar niet onredelijk.

2.4. Het betoog van appellante slaagt. Niet in geschil is dat medisch onderzoek niet heeft aangetoond dat het bij [verzoeker] op 22 januari 2001 opgetreden bewustzijnsverlies moet worden geduid als een epileptische aanval of een andere vorm van bewustzijnsstoornis als bedoeld in de paragrafen 7.2 en 7.3. De door appellante geraadpleegde artsen, waaronder Blokzijl, hebben een dergelijke aandoening echter ook niet kunnen uitsluiten. Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat aan de in de Regeling gegeven uitwerking van geschiktheidseisen niet een zo absolute betekenis moet worden toegekend dat voor deze tussencategorie van gevallen tot volledige geschiktverklaring voor het besturen van motorrijtuigen zou moeten worden besloten. Artikel 103, tweede lid, van het Reglement biedt appellante ruimte om in een zodanige situatie een beperkte geschiktverklaring af te geven, in die zin dat daaraan een termijn wordt verbonden. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat appellante zich niet in redelijkheid heeft kunnen baseren op het advies van de keurend arts Blokzijl. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de conclusie “niet ongeschikt” niet zonder meer betekent “onbeperkt geschikt”.

Ten aanzien van de geschiktheidsduur van drie jaar moet worden vastgesteld dat, hoewel dit in de beslissing op bezwaar niet expliciet is aangegeven, daaruit wel kan worden afgeleid dat is aangesloten bij de geschiktheidstermijnen vermeld in de paragrafen 7.2 en 7.3. Daarbij is de voor [verzoeker] meest gunstige termijn gehanteerd. Het vorenstaande in aanmerking nemend kan niet worden gezegd dat appellante de geschiktheidsduur niet in redelijkheid op drie jaar heeft kunnen stellen.

2.5. Aan het betoog van appellante, gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet valt in te zien dat de nieuwe beslissing anders zou kunnen luiden dan dat aan [verzoeker] alsnog een geschiktheidsverklaring voor de duur van tien jaar wordt gegeven, komt de Afdeling dan ook niet meer toe.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak dient, voorzover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond verklaren.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen van 18 december 2002, kenmerk: 02/898 BESLU, voorzover aangevallen;

III. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003

393.