Uitspraak 200301043/1


Volledige tekst

200301043/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 8 januari 2003 in het geding tussen:

appellanten

en

de burgemeester van Winschoten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft de burgemeester van Winschoten (hierna: de burgemeester) geweigerd aan appellanten krachtens artikel 2 van de Overlastverordening Horeca vergunning te verlenen voor de exploitatie van een coffeeshop aan de [locatie] te [plaats] en voorts die inrichting voor onbepaalde tijd gesloten.

Bij besluit van 6 maart 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 17 april 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Groningen, en K. van der Broek, ambtenaar bij de gemeente Winschoten, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan de burgemeester bestuursdwang toepassen, indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel, als bedoeld in artikel 2 of 3, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

2.2. Volgens punt vier van het op 21 februari 1996 door de gemeenteraad vastgestelde coffeeshopbeleid wordt, zodra een ander dan de op dat moment geregistreerde houder de coffeeshop wil overnemen of exploiteren, de verkoop van softdrugs in die inrichting niet langer gedoogd.

2.3. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester niet met toepassing van deze uitsterfconstructie tot sluiting van de inrichting mocht besluiten. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant A] eerst na vaststelling van het voormelde coffeeshopbeleid als de coffeeshophouder is opgetreden. Ook in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat hij dat sedert 1995 was.

2.4. Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, nu vijf jaar niet tegen de exploitatie door appellanten is opgetreden, faalt evenzeer. Uit de stukken blijkt dat de burgemeester ook in die periode voldoende kenbaar heeft gemaakt dat hij niet bereid was om bij een wisseling van coffeeshophouder de verkoop van softdrugs in de inrichting langer te gedogen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003

91-450.