Uitspraak 200300606/1


Volledige tekst

200300606/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2002 heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek van [derde-belanghebbende] nadere eisen gesteld krachtens het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) met betrekking tot de wasinrichting voor auto’s behorende bij de door appellant geëxploiteerde autorijschool gelegen aan de [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 3 december 2002, verzonden op 13 december 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 23 april 2002 deels herroepen.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 januari 2003, ingekomen bij de arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch op 8 januari 2003, beroep ingesteld. Deze brief is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Raad van State.

Bij brief van 24 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.A.H.M. Fransen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is, [derde-belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. B.J. Berton, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid onder a, van het Besluit kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, trilling, energie, afvalstoffen, afvalwater, waterbesparing, lucht, verlichting en bodembescherming voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.

Ingevolge voorschrift 4.1.4. van de bijlage bij het Besluit kan het bevoegd gezag een nadere eis stellen met betrekking tot de voorzieningen die binnen de inrichting moeten worden aangebracht en gedragsregels die in acht moeten worden genomen teneinde te bereiken dat aan paragraaf 1.1 en aan de voorschriften 4.1.1 of 4.1.3 wordt voldaan.

2.2. Appellant stelt dat nu geen overschrijding van de geluidnormen is aangetoond, verweerder ten onrechte en zonder enige onderbouwing nadere eisen heeft gesteld. Tevens stelt appellant dat de nadere eis onder 4, inhoudende dat de installatie van de autowasstraat zodanig bediend of afgesteld moet worden dat, zodra een eveneens in de nadere eisen gesteld maximum aantal wasbeurten is bereikt, het niet meer mogelijk is van de autowasstraat gebruik te maken, technisch niet uitvoerbaar is dan wel op praktische bezwaren stuit.

2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij, gelet op artikel 5 van het Besluit en voorschrift 4.1.4. van de bijlage bij het Besluit, bevoegd is om nadere eisen te stellen met betrekking tot voorzieningen en gedragsregels die nodig zijn om te bereiken dat aan de geluidvoorschriften van paragraaf 1.1. van de bijlage bij het Besluit wordt voldaan. Op grond van de resultaten van geluidmetingen uit 1994, 2000 en 2001 is vastgesteld dat bij de in de nadere eisen gestelde beperking van het aantal te wassen auto’s aan de geluidgrenswaarden van voorschrift 1.1.1. van paragraaf 1.1 van de bijlage bij het Besluit kan worden voldaan. Derhalve was er voldoende aanleiding om de nadere eisen te stellen, aldus verweerder. Ten aanzien van de klacht over de nadere eis onder 4 stelt verweerder dat het technisch gezien niet voor onmogelijk moet worden gehouden om een voorziening te treffen die signaleert wanneer het maximaal aantal wasbeurten is bereikt en dat appellant bovendien zelf mag beslissen welke voorziening hij treft om aan de eis te voldoen. Derhalve is deze nadere eis niet onredelijk bezwarend te achten.

2.4. De Afdeling stelt vast dat niet in geding is dat de inrichting onder het Besluit valt. Gelet op artikel 5, eerste lid onder a, van het Besluit en op voorschrift 4.1.4. van de bijlage bij het Besluit kan verweerder nadere eisen stellen met betrekking tot de voorzieningen die binnen de inrichting moeten worden aangebracht en gedragsregels die in acht moeten worden genomen teneinde te bereiken dat aan onder andere voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit wordt voldaan. Of appellant de geluidgrenswaarden zoals beschreven in voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit al dan niet aantoonbaar heeft overschreden, acht de Afdeling derhalve niet van belang bij de uitoefening van verweerders bevoegdheid om nadere eisen te stellen. In zoverre is het beroep ongegrond.

2.5. Ter zitting is gebleken dat verweerder met de nadere eisen beoogde de totale duur van het gebruik van de wasinrichting in de onderscheiden dag-, avond- en nachtperiode te beperken. Tevens is gebleken dat appellant zich kan vinden in een beperking van de totale duur dat zijn wasinrichting in gebruik is, maar dat de nadere eis onder 4, gelet op het feit dat een wasbeurt geen vaste tijdsduur heeft, de wasinrichting ook dient als doorgang voor auto’s van de rijschool en bovendien de in de wasinrichting aanwezige spuit ook voor andere schoonmaakwerkzaamheden gebruikt wordt, niet uitvoerbaar is.

Nu verweerder zich bij het opstellen van de nadere eisen slechts heeft gebaseerd op uit de door hem verrichte geluidmetingen verkregen informatie en zoals ter zitting is gebleken geen onderzoek heeft ingesteld naar de uitvoerbaarheid van met name de nadere eis onder 4, en daarover evenmin overleg heeft gevoerd met appellant, heeft verweerder, mede gelet op het hierboven beschrevene, bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaard. Het besluit is aldus in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.6. Het beroep is derhalve gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover daarbij de nadere eis 4 uit het primaire besluit is gehandhaafd.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 3 december 2002, voorzover daarbij de nadere eis onder 4 uit het primaire besluit is gehandhaafd;

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 692,77, waarvan een gedeelte groot
€ 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het gehele bedrag dient door de gemeente Helmond te worden betaald aan appellant;

V. gelast dat de gemeente Helmond aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003

312-431.