Uitspraak 202105576/3/R4


Volledige tekst

202105576/3/R4.
Datum uitspraak: 1 november 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellante sub 1], wonend te Valburg, gemeente Overbetuwe, en anderen,
2.       het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de 
raad van de gemeente Overbetuwe, en de gemeente Overbetuwe,
appellanten,

en

1.       provinciale staten van Gelderland,
2.       het college van gedeputeerde staten van Gelderland
(hierna: het college van gedeputeerde staten),
3.       het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland 
(hierna: het waterschap),
verweerders.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1664, heeft de Afdeling provinciale staten en het college van gedeputeerde staten opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in de besluiten van 7 juli 2021 tot vaststelling van het inpassingsplan "Railterminal Gelderland" en 8 juli 2021 waarbij vergunning is verleend krachtens de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor een project dat kan leiden tot significante negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 5 juli 2023 hebben provinciale staten ter uitvoering van de tussenuitspraak het inpassingsplan "Railterminal Gelderland" opnieuw vastgesteld. Dit besluit vervangt het besluit van 7 juli 2021. Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 22 mei 2023 een aantal aanvullende voorschriften verbonden aan de Wnb-vergunning van 8 juli 2021.

[appellante sub 1] en anderen, en het college van Overbetuwe, de raad van Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       De Afdeling overweegt dat het beroep van het college van Overbetuwe blijkens het initiële beroepschrift van 24 augustus 2021 mede is ingesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe en de (rechtspersoon) gemeente Overbetuwe. In de tussenuitspraak zijn per abuis de raad en de gemeente niet genoemd als medeappellante sub 1n van het college van Overbetuwe. Deze omissie heeft echter geen gevolgen voor het beroep.

Het college van Overbetuwe, de raad van Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe zullen in het navolgende tezamen worden geduid als "het college van Overbetuwe".

Tussenuitspraak

Inpassingsplan van 7 juli 2021

2.       De Afdeling heeft in overweging 12.6 van de tussenuitspraak overwogen dat het bevoegd gezag bij het beoordelen van de ruimtelijke gevolgen van een plan moet uitgaan van een representatieve invulling van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan biedt. Zij heeft geoordeeld dat provinciale staten niet deugdelijk hebben gemotiveerd dat het gehanteerde aantal van 340 vrachtwagenbewegingen per dag een representatieve invulling is van wat het plan maximaal toelaat. Omdat aan de onderzoeken naar de ruimtelijke gevolgen van het plan het uitgangspunt ten grondslag ligt dat de railterminal leidt tot maximaal 340 vrachtwagenbewegingen per dag, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak geoordeeld dat het plan is vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

3.       In overweging 13.35 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat bij een aantal woningen in de omgeving van de railterminal de gecumuleerde geluidbelasting stijgt met 2 dB en dat als gevolg hiervan de milieukwaliteit (volgens de methode Miedema) ter plaatse wijzigt van "matig" naar "tamelijk slecht". Dit zijn de woningen Wolfhoeksestraat 1, Wolfhoeksestraat 2, en Rijksweg Zuid 45. De Afdeling heeft overwogen dat provinciale staten niet deugdelijk hebben onderbouwd waarom deze achteruitgang in milieukwaliteit bij deze woningen aanvaardbaar is. De enkele stelling dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse al in de bestaande situatie erg hoog is betekent niet dat een verdere verslechtering, die een achteruitgang in milieukwaliteit volgens de methode Miedema met zich brengt, aanvaardbaar is, aldus de tussenuitspraak.

4.       Gelet op wat is overwogen in de tussenuitspraak, zijn de beroepen van [appellante sub 1] en anderen en het college van Overbetuwe tegen het besluit van provinciale staten van 7 juli 2021 tot vaststelling van het inpassingsplan "Railterminal Gelderland" gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd.

5.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak provinciale staten opgedragen het hiervoor in overweging 1 genoemde gebrek in het besluit van 7 juli 2021 te herstellen door het plan te wijzigen en een gebruiksbepaling in de planregels op te nemen dat het aantal vrachtwagenbewegingen van en naar de railterminal maximaal 340 per werkdag bedraagt.

6.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak provinciale staten opgedragen het hiervoor in overweging 2 genoemde gebrek in het besluit van 7 juli 2021 te herstellen door een nadere inventarisatie te verrichten van de gevolgen van het plan voor de cumulatieve geluidbelasting bij de woningen aan/nabij de Rijksweg Zuid. De Afdeling heeft overwogen dat voor de gevallen waarin een stijging met 2 dB ertoe leidt dat de milieukwaliteit volgens de methode Miedema onder de drempel voor "matig" komt, de aanvaardbaarheid van de achteruitgang moet worden onderbouwd. Voor zover het gaat om de drie woningen waarvoor hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld bij besluit van 1 juli 2021, kan bij deze onderbouwing betekenis toekomen aan dit besluit en de gevolgen ervan, namelijk de verplichting om maatregelen aan de gevel aan te bieden om te voldoen aan de eis voor het binnenniveau. Indien de aanvaardbaarheid van de gecumuleerde geluidbelasting niet kan worden verantwoord, dan moeten provinciale staten het plan wijzigen, aldus de Afdeling in de tussenuitspraak.

Wnb-vergunning van 8 juli 2021

7.       Gelet op wat is overwogen in 14 tot en met 14.2 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen de Wnb-vergunning van 8 juli 2021 ongegrond.

8.       In het beroep van het college van Overbetuwe heeft de Afdeling in 15.12 tot en met 15.14 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de stikstofberekening die ten grondslag ligt aan de passende beoordeling, onjuist is wat betreft de stikstofemissie van de diesellocomotieven, in het bijzonder waar het betreft de berekende emissie in de periode 2025-2030 en het daarin gehanteerde uitgangspunt dat alleen gebruik wordt gemaakt van diesellocomotieven met een vermogen van 500 kW en een uitstoot van 4 g/kWh. Dit laatste is ook niet duidelijk en kenbaar in de planregels, onderscheidenlijk de voorschriften van de Wnb-vergunning geborgd.

9.       Gelet op wat is geoordeeld in de tussenuitspraak is het beroep van het college van Overbetuwe tegen het besluit van gedeputeerde staten van 8 juli 2021 waarbij vergunning is verleend krachtens de Wnb voor een project dat kan leiden tot significante negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden, gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd. 

10.     In het beroep van het college van Overbetuwe heeft de Afdeling in de tussenuitspraak het college van gedeputeerde staten opgedragen de Wnb vergunning van 8 juli 2021 te wijzigen door daarin een voorschrift op te nemen waarin concreet is vastgelegd welk type materieel gebruikt mag worden op de railterminal, zodat is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van materieel met een emissie waarvan is uitgegaan in de verrichte AERIUS berekening die ten grondslag heeft gelegen aan de passende beoordeling.

Wnb-ontheffing van 29 juni 2021

11.     Gelet op wat is geoordeeld in overweging 16 tot en met 16.2 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van 29 juni 2021 waarbij ontheffing is verleend voor het overtreden van de verbodsbepalingen van de Wnb die betrekking hebben op beschermde diersoorten ongegrond.

Het college van Overbetuwe heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de Wnb-ontheffing. Het beroep is ongegrond.

Overige besluiten

12.     [appellante sub 1] en anderen en het college van Overbetuwe hebben geen beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van 1 juli 2021 waarbij hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn vastgesteld voor de woningen op de percelen Rijksweg Zuid 45, en Wolfhoeksestraat 1 en 2, en het besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland van 8 juli 2021 waarbij vergunning is verleend krachtens de Waterwet. Gelet hierop zijn de beroepen tegen deze besluiten ongegrond.

Na de tussenuitspraak

Inpassingsplan van 5 juli 2023

13.     Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben provinciale staten bij besluit van 5 juli 2023 het inpassingsplan opnieuw vastgesteld. Aan de planregels is een nieuwe (gebruiks)bepaling toegevoegd. Deze bepaling (artikel 4.4.2) luidt: "Het totaal aantal vrachtwagenbewegingen van en naar de railterminal mag per werkdag niet meer bedragen dan maximaal 340." Ook hebben provinciale staten het besluit van 5 juli 2023 voorzien van een nadere onderbouwing van de Omgevingsdienst Regio Nijmegen over de gevolgen van de railterminal voor de gecumuleerde geluidbelasting. Dit is de notitie "Nadere inventarisatie cumulatieve geluidbelasting volgens methode Miedema voor woningen aan/nabij kruispunt Rijksweg Zuid door het plan Railterminal Gelderland" van 22 mei 2023 (hierna: notitie Cumulatieve geluidbelasting).

14.     Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De beroepen van appellante sub 1n zijn van rechtswege gericht tegen het besluit van 5 juli 2023.

Vrachtwagenbewegingen

15.     [appellante sub 1] en anderen betogen dat niet duidelijk is wat wordt verstaan onder "vrachtwagenbewegingen". Dit begrip is niet gedefinieerd in de planregels. Niet duidelijk is of het rijden naar de railterminal en het rijden vanaf de railterminal naar elders twee te onderscheiden vrachtwagenbewegingen zijn, aldus [appellante sub 1] en anderen.

15.1.  De Afdeling overweegt dat een vrachtwagen die naar en (vervolgens) van de railterminal rijdt, twee vrachtwagenbewegingen genereert. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat door het ontbreken van een definitie van dit begrip in de planregels een onduidelijke situatie is ontstaan. Het betoog slaagt niet.

16.     [appellante sub 1] en anderen betogen dat het begrip "werkdag" ten onrechte niet is gedefinieerd in de planregels. Het plan sluit niet uit dat de railterminal ook in het weekend en in de nacht open is voor vrachtwagenverkeer. Indien uitgegaan wordt van een taalkundige uitleg en weekenddagen niet worden verstaan onder "werkdag", is het aantal vrachtwagenbewegingen in het weekend niet genormeerd.

16.1.  De Afdeling is van oordeel dat onder "werkdag" naar dagelijks spraakgebruik moet worden verstaan een dag waarop de railterminal in werking is, ongeacht of dit een doordeweekse dag, een zaterdag, een zondag of een feestdag is. Artikel 4.4.2 van de planregels stelt geen beperkingen aan het aantal vrachtwagenbewegingen op dagen dat de terminal niet in werking is, maar op die dagen zal er geen, of slechts incidenteel, sprake zijn van vrachtverkeer van en naar de terminal. Het in de planregels vastleggen van een maximum aantal vrachtwagenbewegingen op niet-werkdagen is daarom niet nodig. Het betoog slaagt niet.

17.     Over het betoog van [appellante sub 1] en anderen dat in de planregels (ook) een maximum gesteld had moeten worden aan het aantal vrachtwagenbewegingen per jaar, overweegt de Afdeling dat zij deze beroepsgrond niet naar voren hebben gebracht in hun initiële beroepschrift, zodat ook de in de tussenuitspraak gegeven opdracht niet strekte tot het maximaliseren van het aantal jaarlijkse vrachtwagenbewegingen. Het betoog slaagt niet.

18.     [appellante sub 1] en anderen betogen dat in het plan ten onrechte geen verplichting is opgenomen voor de exploitant om het aantal vrachtwagenbewegingen en afgehandelde laadeenheden administratief bij te houden, op een wijze die extern controleerbaar is. Artikel 4.4.2 van de planregels is daarom niet-handhaafbaar.

18.1.  De Afdeling overweegt dat het, gelet op de administratieve verplichtingen die op de exploitant rusten op grond van andere regelgeving, in het bijzonder de milieuregelgeving, aannemelijk is dat het aantal vrachtwagenbewegingen per dag bijgehouden zal (moeten) worden. Het bestuursorgaan dat belast is met de handhaving kan op grond van artikel 5:17 van de Awb ook vorderen dat dergelijke gegevens worden verstrekt. Overigens kan het bevoegd gezag, indien daartoe aanleiding bestaat, ook zelf vaststellen hoeveel vrachtwagenbewegingen de railterminal per dag genereert. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit aspect in de planregels geborgd had moeten worden. Het betoog slaagt niet.

Gecumuleerde geluidbelasting

19.     In de notitie Cumulatieve geluidbelasting staat dat voor drie woningen aan/nabij de Rijksweg Zuid het plan in de toekomstige situatie leidt tot een toename van de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van 2 dB. Als gevolg hiervan wijzigt de milieukwalificatie volgens de methode Miedema van "matig" naar "tamelijk slecht". Van een wezenlijke verslechtering van het woon- en leefklimaat als gevolg van (alleen) het plan is, zo staat in de notitie, echter geen sprake. Bij deze drie woningen geldt dat de wijziging van de kwalificatie van "matig" naar "tamelijk slecht" niet alleen wordt veroorzaakt door het plan maar in gelijke mate ook door de autonome ontwikkeling van het verkeer op de Rijksweg Zuid. Er zijn geen (doelmatige) maatregelen waarmee deze cumulatieve geluidbelasting kan worden teruggebracht. Voor deze drie woningen zijn hogere geluidwaarden vastgesteld als bedoeld in de Wgh. De vaststelling van deze hogere waarden leidt tot de verplichting om maatregelen aan de gevel aan te bieden om te voldoen aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 33 dB (artikel 112 Wgh). Maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het isoleren van de gevel of het toepassen van dubbel glas. Mede gezien het belang van het realiseren van de railterminal (onder meer het bevorderen van de structuurverbetering in de regio en een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen) wordt deze toekomstige gecumuleerde geluidbelasting beoordeeld als aanvaardbaar, aldus de notitie Cumulatieve geluidbelasting.

20.     Het college van Overbetuwe en [appellante sub 1] en anderen betogen dat provinciale staten nog steeds niet hebben onderbouwd waarom de stijging van de gecumuleerde geluidbelasting bij de drie woningen en de daarmee gepaarde achteruitgang in milieukwaliteit, aanvaardbaar is.

20.1.  De Afdeling is van oordeel dat provinciale staten afdoende hebben onderbouwd dat de berekende gecumuleerde geluidsbelasting op de gevels van de woningen Rijksweg Zuid 1, en Wolfhoeksestraat 1 en 2, die maximaal 2 dB hoger ligt dan in de huidige situatie, zowel het gevolg is van het plan als de autonome ontwikkeling van het verkeer op de Rijksweg Zuid. Evenzeer hebben provinciale staten voldoende onderbouwd dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om de toename van de gecumuleerde geluidbelasting, door bron- of geluidsoverdrachtmaatregelen te beperken. De Afdeling overweegt voorts dat realisatie van het plan niet mogelijk blijkt zonder dat de verkeersmaatregelen worden getroffen, die, althans voor een deel de oorzaak zijn van de hiervoor omschreven toename van de gecumuleerde geluidsbelasting op genoemde drie woningen. Voor de betrokken drie woningen heeft het college van gedeputeerde staten bij besluit van 1 juli 2021, met toepassing van artikel 83 van de Wgh, hogere geluidgrenswaarden vastgesteld. Dit besluit was nodig, omdat de infrastructurele aanpassingen aan/nabij de Rijksweg Zuid, die besloten liggen in het inpassingsplan, leiden tot een reconstructiesituatie als bedoeld in de Wgh. Gelet op artikel 112, aanhef en onder a, van de Wgh, is het bevoegd gezag dan verplicht maatregelen aan de woningen Rijksweg Zuid 1, en Wolfhoeksestraat 1 en 2 te treffen om te bevorderen dat de binnenwaarde in deze woningen ten hoogste 33 dB zal bedragen. Deze verplichting leidt ertoe dat ook de binnenwaarde van de cumulatieve geluidbelasting in deze woningen zal worden beperkt. Daarom heeft het college van gedeputeerde staten kunnen oordelen dat er in de betreffende woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau. Voorts blijkt uit de stukken dat de gecumuleerde geluidwaarde op de gevel van de betreffende drie woningen na realisering van het plan ten hoogste 65 dB zal bedragen. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat provinciale staten deugdelijk hebben onderbouwd waarom, mede gezien de met de uitvoering van het plan gemoeide belangen, de achteruitgang in de akoestische situatie ter plaatse van de drie woningen als gevolg van de toename van de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van deze woningen aanvaardbaar is. Het betoog slaagt niet.

Conclusie inpassingsplan

21.     Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het besluit van provinciale staten van 5 juli 2023 tegen het inpassingsplan "Railterminal Gelderland" ongegrond.

Wnb-vergunning van 22 mei 2023

22.     Ter uitvoering van de tussenuitspraak hebben gedeputeerde staten bij besluit van 22 mei 2023 de Wnb-vergunning aangevuld. Deze aanvulling houdt in dat in voorschrift 5 van de vergunning is concreet is vastgelegd welk type materieel mag worden gebruikt op de railterminal.

23.     Het college van Overbetuwe en [appellante sub 1] en anderen

hebben geen zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek in de Wnb-vergunning is hersteld. De Afdeling leidt hieruit af dat het college van Overbetuwe geen bezwaren heeft tegen het besluit van 22 mei 2023 tot wijziging van de Wnb vergunning. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.

24.     Het vorenstaande betekent dat door het besluit van 22 mei 2023, het gebrek in de Wnb-vergunning van 8 juli 2021 is hersteld. Gelet daarop moeten de rechtgevolgen van het besluit van 8 juli 2021 in stand blijven.

Samenvatting

25.     In de tussenuitspraak heeft de Afdeling gebreken vastgesteld in het besluit van 7 juli 2021 tot vaststelling van het inpassingsplan "Railterminal Gelderland, en de Wnb-vergunning van 8 juli 2021. De Afdeling heeft provinciale staten en het college van gedeputeerde staten opgedragen deze gebreken te herstellen.

Provinciale staten hebben naar aanleiding van de opdracht van de Afdeling het inpassingsplan opnieuw vastgesteld bij besluit van 5 juli 2023. In de einduitspraak wordt geoordeeld dat er geen redenen zijn om dit nieuwe inpassingsplan, dat dus het vorige inpassingsplan vervangt, te vernietigen. 

Gedeputeerde staten hebben naar aanleiding van de tussenuitspraak bij besluit van 22 mei 2023 de eerdere Wnb-vergunning van 8 juli 2021 aangevuld. In de einduitspraak is geoordeeld dat deze aanvulling tot gevolg heeft dat het gebrek in de Wnb-vergunning van 8 juli 2021 hierdoor is hersteld. Als gevolg van de einduitspraak geldt de Wnb vergunning van 8 juli 2021, zoals gewijzigd door de aanvulling van 22 mei 2023.

De beroepen tegen Van der Werf Groot en het college van Overbetuwe tegen de overige besluiten (Wnb-ontheffing, besluit hogere grenswaarden en vergunning krachtens de Waterwet) zijn ongegrond. 

Deze einduitspraak heeft tot gevolg dat de railterminal kan worden gerealiseerd.

Proceskosten

26.     Provinciale staten en het college van gedeputeerde staten moeten de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart gegrond:

a.       de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de raad van de gemeente Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe tegen het besluit van provinciale staten van Gelderland van 7 juli 2021 tot vaststelling van het inpassingsplan "Railterminal Gelderland";

b.       het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de raad van de gemeente Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe van tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 juli 2021 waarbij vergunning is verleend krachtens de Wet natuurbescherming voor een project dat kan leiden tot significante negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden;

II.       vernietigt:

a.       het besluit van provinciale staten van Gelderland van 7 juli 2021 tot vaststelling van het inpassingsplan "Railterminal Gelderland";

b.       het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 juli 2021 waarbij vergunning is verleend krachtens de Wet natuurbescherming voor een project dat kan leiden tot significante negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden;

III.      verklaart ongegrond:

a.       het beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 juli 2021 waarbij vergunning is verleend krachtens de Wet natuurbescherming voor een project dat kan leiden tot significante negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden;

b.       de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de raad van de gemeente Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe tegen het besluit van 29 juni 2021 van het college van gedeputeerde staten van Gelderland waarbij ontheffing is verleend voor het overtreden van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming die betrekking hebben op beschermde diersoorten;

c.       de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de raad van de gemeente Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe, tegen het besluit van provinciale staten van Gelderland van 5 juli 2023 tot vaststelling van het inpassingsplan "Railterminal Gelderland;

d.       de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de raad van de gemeente Overbetuwe, en de gemeente Overbetuwe, tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 22 mei 2023 waarbij aanvullende voorschriften zijn verbonden aan de vergunning krachtens de Wet natuurbescherming van 8 juli 2021;

e.       de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de raad van de gemeente Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van 1 juli 2021 waarbij hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn vastgesteld voor de woningen op de percelen Rijksweg Zuid 45, en Wolfhoeksestraat 1 en 2;

f.        de beroepen van [appellante sub 1] en anderen, en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, de raad van de gemeente Overbetuwe en de gemeente Overbetuwe tegen het besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland van 8 juli 2021 waarbij vergunning is
verleend krachtens de Waterwet.

IV.      bepaalt dat de rechtgevolgen van het besluit van het college van

gedeputeerde staten van Gelderland van 8 juli 2021 waarbij vergunning is verleend krachtens de Wet natuurbescherming voor een project dat kan leiden tot significante negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden, in stand blijven;

V.       veroordeelt provinciale staten van Gelderland en het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a.       [appellante sub 1] en anderen tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat provinciale staten van Gelderland en het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan de hierna vermelde appellante sub 1n het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

a.       € 181,00 voor [appellante sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       € 360,00 voor het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzitter

w.g. Milosavljević
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023