Uitspraak 200300888/1


Volledige tekst

200300888/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Warnsveld,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2002 heeft verweerder het verzoek van appellant om geluidmetingen uit te voeren naar het geluid dat wordt veroorzaakt door de Adriaan van den Endeschool 2 te Warnsveld en om tegen overschrijding van de geldende voorschriften handhavend op te treden, afgewezen.

Bij besluit van 7 januari 2003, verzonden op 8 januari 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 maart 2003.

Bij brief van 11 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brieven van 29 mei 2003, 3 juli 2003 en 7 juli 2003 zijn nadere stukken ingediend. Deze zijn over en weer aan partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2003. Appellant is daar verschenen. Verweerder is daar vertegenwoordigd door B. Arends en S. van Galen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant stelt overlast te ondervinden van het geluid van kinderen op het schoolplein, zowel binnen als buiten schooltijd, het geluid van af- en aanrijdend verkeer ten behoeve van het brengen en het halen van kinderen, het geluid van de schoolbel en het piepen en knarsen van de speeltoestellen. Met het oog daarop heeft appellant verweerder verzocht geluidmetingen te verrichten en op grond van de resultaten daarvan handhavend op te treden. Hij betwist het oordeel van verweerder, inhoudende dat uit het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) volgt dat in dit geval, waarin het schoolplein is gelegen aan een niet doorgaande weg in een stille en autoluwe wijk, met woningen aan de overzijde van de straat op ongeveer 20 meter van het schoolplein, het stemgeluid op het schoolplein niet getoetst hoeft te worden aan de in het Besluit gestelde geluidgrenswaarden. Daartoe verwijst hij naar de nota van toelichting op het Besluit, waaruit volgens hem moet worden afgeleid dat elk stemgeluid bij de beoordeling dient te worden betrokken indien het (lage) omgevingsgeluid en de mate van overlast daartoe aanleiding geven.

Verder acht appellant het tegenstrijdig dat zijn bezwaren geheel ongegrond zijn verklaard, terwijl verweerder de Adriaan van den Endeschool naar aanleiding van zijn bezwaarschrift heeft verzocht om binnen vier weken een plan van aanpak op te stellen om de geluidproductie te beperken.

2.2. De Afdeling stel vast dat de inrichting onder het Besluit valt.

2.2.1. In voorschrift 1.1.1 van Bijlage A, behorende bij het Besluit zijn geluidgrenswaarden opgenomen ter normering van het geluid dat wordt veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten.

In voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van Bijlage A, behorende bij het Besluit is bepaald dat bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, buiten beschouwing blijft het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.

In voorschrift 3.4.1 van Bijlage A bij het Besluit is bepaald dat degene die de inrichting drijft zodanige maatregelen en voorzieningen treft dat hinder, veroorzaakt door komende en gaande gebruikers van de inrichting wordt voorkomen, dan wel, voorzover dit niet mogelijk is, zoveel mogelijk wordt beperkt.

In voorschrift 3.4.2 van Bijlage A bij het Besluit is bepaald dat de in voorschrift 3.4.1 bedoelde maatregelen en voorzieningen betrekking kunnen hebben op;

a. het houden van toezicht in de directe omgeving van de inrichting;

b. het gebruik van aanwezige toe-, in- of uitgangen, en

c. het gebruik van tot de inrichting behorende parkeervoorzieningen, waaronder stalling van fietsen of bromfietsen

2.2.2. Uit de ter zitting getoonde en door partijen toegelichte luchtfoto van de omgeving, blijkt dat de Adriaan van den Endeschool, met inbegrip van het bijbehorende terrein, is gelegen op een perceel dat aan vier zijden is begrensd door verkeerswegen. Reeds door die begrenzing is er naar het oordeel van de Afdeling geen grond om de aanwezige schoolpleinen en/of andere delen van het bijbehorende terrein aan te merken als binnenterrein als bedoeld in voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van het Besluit. Aan de duidelijkheid die door de tekst van dat voorschrift reeds wordt geboden, kan de nota van toelichting niet afdoen, nog daargelaten of de stelling van appellant door die nota wordt ondersteund. Aldus dient in dit geval het stemgeluid in de buitenlucht niet te worden getoetst aan geluidgrenswaarden. Verweerder heeft het verrichten van geluidmetingen naar het stemgeluid dan ook terecht achterwege gelaten.

2.2.3. Verweerder heeft de gestelde hinder ten gevolge van het brengen en halen van schoolkinderen beoordeeld aan de hand van paragraaf 3.4 van de bijlage, dat het toetsingskader biedt voor de beoordeling van de gevolgen van komende en vertrekkende bezoekers van de inrichting. Voorschrift 3.4.1 bevat een inspanningsverplichting voor de drijver van de inrichting. Verder is in voorschrift 3.4.2 bepaald terzake waarvan maatregelen en voorzieningen kunnen worden getroffen ter invulling van die inspanningsverplichting. Aldus biedt paragraaf 3.4 van het Besluit geen grondslag om het geluid dat wordt veroorzaakt door de komende en vertrekkende bezoekers te normeren door middel van het stellen van geluidgrenswaarden. In het licht daarvan acht de Afdeling niet onredelijk dat verweerder terzake geen geluidmetingen heeft verricht.

2.2.4. Verweerder heeft het bestuur van de Adriaan van den Endeschool bij brief van 7 januari 2003 gewezen op die inspanningsverplichting, waarbij is verzocht binnen 4 weken een plan van aanpak op te stellen om het geluid van de door appellant genoemde geluidbronnen (piepende speeltoestellen, de schoolbel, aan- en afvoerbewegingen en hangjongeren na schooltijd) zoveel mogelijk te beperken. Die brief strekt niet tot het afdwingen van de naleving van hetgeen bepaald is bij of krachtens de Wet milieubeheer. Aldus is die brief niet in tegenspraak met het oordeel van verweerder, strekkende tot de afwijzing van het verzoek om handhaving.

2.3. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003

157.