Uitspraak 202303997/2/A2


Volledige tekst

202303997/2/A2.
Datum beslissing: 20 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, ingekomen op 9 oktober 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. G.T.J.M. Jurgens (hierna: de staatsraad) als lid van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202303997/1/A2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De staatsraad heeft een schriftelijke reactie gegeven, die aan [verzoeker] is toegezonden.

[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 16 oktober 2023. Het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college), vertegenwoordigd door [gemachtigde], heeft via een videoverbinding de zitting bijgewoond. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

Het verzoek om wraking van de wrakingskamer

2.       [verzoeker] heeft in het vlak voor de zitting van de wrakingskamer ingediende nadere stuk te kennen gegeven dat hij het onbegrijpelijk vindt dat de wrakingskamer bestaat uit collega’s van de staatsraad, die tevens werkzaam zijn bij de Afdeling. Dit wekt de schijn van partijdigheid, aldus [verzoeker].

2.1.    Artikel 3 van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 luidt:

"[…].

4. De wrakingskamer kan zonder daartoe een zitting te houden beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien:

c. het geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college;

d. het betrekking heeft op het college als zodanig;

[…].

5. Een verzoek om wraking van een of meer leden van de wrakingskamer wordt door de wrakingskamer niet voorgelegd aan een andere wrakingskamer indien zich een van de gevallen, bedoeld in het vierde lid, voordoet.

[…]."

2.2.    Voor zover [verzoeker] heeft beoogd de leden van de wrakingskamer te wraken omdat zij net als de staatsraad werkzaam zijn bij de Afdeling, wordt dit verzoek om wraking op de voet van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c en d, in samenhang met het vijfde lid, van de Wrakingsregeling, niet voorgelegd aan een andere wrakingskamer en wordt dit verder buiten behandeling gelaten. Het verzoek houdt naar zijn strekking een gebrek aan vertrouwen in in het systeem dat een wrakingskamer van de Afdeling is samengesteld uit leden van de Afdeling. Het verzoek kan daarmee niet worden aangemerkt als een verzoek om wraking in de zin van artikel 8:15 van de Awb, omdat het niet specifiek betrekking heeft op de persoon van een of meer leden van de kamer die belast is met de behandeling van het wrakingsverzoek van [verzoeker], maar betrekking heeft op alle leden van de Afdeling en dus op het college als zodanig.

Het verzoek om wraking van de staatsraad

3.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking van de staatsraad ten grondslag gelegd dat bij hem de schijn van partijdigheid is gewekt omdat de staatsraad als hoogleraar verbonden is aan de Universiteit Utrecht. Een van de leden van de Geschillenadviescommissie Studentenbezwaren, die het college heeft geadviseerd over het te nemen besluit op zijn bezwaar, is namelijk werkzaam als jurist bij de Universiteit Utrecht. Omdat de staatsraad en het betreffende lid van de Geschillenadviescommissie collega’s zijn in hetzelfde rechtsgebied, acht [verzoeker] de kans aanwezig dat zij elkaar kennen. Verder heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij het verslag van de hoorzitting van de Geschillenadviescommissie van 27 januari 2023, dat hij bij de Raad van State heeft opgevraagd, nooit heeft ontvangen. Ook vindt [verzoeker] het opmerkelijk dat deze zaak door een enkelvoudige kamer wordt behandeld.

3.1.    De staatsraad heeft in de schriftelijke reactie onder meer uiteengezet dat zij als honorair hoogleraar bestuursrecht verbonden is aan de vakgroep staats- en bestuursrecht van de Universiteit Utrecht, onderdeel van de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie. In die hoedanigheid is zij incidenteel betrokken bij het onderwijs en onderzoek van die vakgroep. De staatsraad heeft er op gewezen dat er bij de Universiteit Utrecht meer dan 8.500 medewerkers werken in zeven verschillende faculteiten en een aantal centrale organisatie-onderdelen. Het door [verzoeker] bedoelde lid van de Geschillenadviescommissie is de staatsraad niet bekend en zonder het wrakingsverzoek van [verzoeker] wist de staatsraad ook niet dat die persoon aan de Universiteit Utrecht was verbonden. Een zoekactie op internet leerde de staatsraad dat het commissielid werkzaam zou zijn bij de Faculteit Diergeneeskunde. Met die faculteit stelt de staatsraad geen connecties te hebben. Volgens de staatsraad is er geen enkele aanleiding voor de veronderstelling dat haar oordeelsvorming in de procedure van [verzoeker] door haar positie aan de Universiteit Utrecht zou kunnen worden beïnvloed en dat zij daardoor niet onpartijdig zou zijn.

3.2.    Gelet op deze uiteenzetting is de omstandigheid dat de staatsraad verbonden is aan de Universiteit Utrecht naar het oordeel van de Afdeling geen uitzonderlijke omstandigheid op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de staatsraad de zaak niet onpartijdig behandelt of de schijn daarvan wekt. De staatsraad heeft geen betrokkenheid bij de faculteit waar het commissielid werkzaam is en de staatsraad kent het commissielid ook niet. Dat de staatsraad en het commissielid elkaar wel zouden kunnen kennen, heeft [verzoeker] niet geconcretiseerd en dus ook niet aannemelijk gemaakt. Dat er slechts ongeveer 300 juristen bij de Universiteit Utrecht werkzaam zijn, zoals [verzoeker] heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende.

Voor zover het verslag van de hoorzitting van de Geschillenadviescommissie niet aan hem is toegezonden, duidt dat evenmin op partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad dan wel de schijn daarvan. De Afdeling heeft vastgesteld dat dit verslag in het dossier aanwezig is en dus aan hem toegestuurd zou moeten zijn. Als dit verslag niet aan [verzoeker] is toegestuurd, is dat een administratieve vergissing, waar de staatsraad geen bemoeienis mee heeft gehad. De Afdeling zal er zorg voor dragen dat het verslag van de hoorzitting nogmaals aan [verzoeker] zal worden toegezonden.

Het feit dat de zaak is toebedeeld aan een enkelvoudige kamer in plaats van een meervoudige kamer, geeft naar het oordeel van de Afdeling ook geen blijk van vooringenomenheid of partijdigheid of de schijn daarvan van de staatsraad.

4.       Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat er in deze zaak geen grond is voor het oordeel dat de staatsraad partijdig of vooringenomen is, of dat een bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        laat het verzoek om wraking van de wrakingskamer buiten behandeling;

II.       wijst het verzoek om wraking van de staatsraad af.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Meijer
voorzitter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023

604