Uitspraak 201906006/3/V2


Volledige tekst

201906006/3/V2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2019 in zaak nr. 18/8117 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij verwijzingsuitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1310, heeft de Afdeling het Hof van Justitie verzocht om in een prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de gestelde vragen over de uitleg van artikel 13 en 14 van Besluit nr. 1/80. De Afdeling heeft daarbij de behandeling van het hoger beroep geschorst tot het Hof uitspraak zal hebben gedaan en iedere verdere behandeling aangehouden.

Voor het eerdere procesverloop verwijst de Afdeling naar de verwijzingsuitspraak.

Bij arrest van 9 februari 2023, S, E en C, ECLI:EU:C:2023:77, heeft het Hof de prejudiciële vragen beantwoord.

De vreemdeling en de staatssecretaris hebben op verzoek van de Afdeling schriftelijke zienswijzen gegeven.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de Turkse nationaliteit en verblijft vanaf 3 mei 1976, dus meer dan twintig jaar, rechtmatig in Nederland. Niet in geschil is dat hij rechten ontleent aan artikel 6 van Besluit nr. 1/80 en een daarmee samenhangend verblijfsrecht heeft. De staatssecretaris heeft het verblijfsrecht beëindigd, omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde.

1.1.    De zaak draait om een aanscherping van artikel 3.86 van het Vb 2000. Volgens die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 22, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en artikel 3.98 van het Vb 2000, kan een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken als de houder daarvan bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf van drie jaren of meer kan worden opgelegd, en de totale duur van de opgelegde straffen hoog genoeg is ten opzichte van de duur van zijn rechtmatig verblijf in Nederland (hierna: de glijdende schaal). Tot 1 juli 2012 kon de staatssecretaris een verblijfsvergunning niet meer intrekken als de desbetreffende vreemdeling twintig jaar rechtmatig in Nederland verbleef. Met ingang van 1 juli 2012 is de glijdende schaal aangescherpt en is zo’n intrekking wel mogelijk.

1.2.    De vreemdeling betoogt dat deze aanscherping voor hem niet geldt, omdat deze een ‘nieuwe beperking’ is als bedoeld in artikel 13 van Besluit nr. 1/80, de zogenoemde standstill-bepaling. De rechtbank heeft dit betoog verworpen, omdat de standstill-bepaling ingevolge artikel 14 van Besluit nr. 1/80 wordt toegepast onder voorbehoud van beperkingen die zijn gerechtvaardigd uit hoofde van, onder meer, de openbare orde. Volgens de rechtbank is dit voorbehoud van toepassing, omdat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn belang bij beëindiging van het verblijfsrecht zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling om privéleven en familie- en gezinsleven uit te oefenen in Nederland. De beëindiging van het verblijfsrecht is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus de rechtbank.

2.       In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank de verhouding tussen artikel 13 en 14 van Besluit nr. 1/80 onjuist heeft uitgelegd. Als hij individueel een gevaar vormt voor de openbare orde (een individuele toets), is dit volgens de vreemdeling nog geen rechtvaardiging voor het toepassen van de aangescherpte glijdende schaal. Daarvoor is ook vereist dat de aanscherping zélf is gerechtvaardigd uit hoofde van de openbare orde (een abstracte toets). De rechtbank heeft dit volgens de vreemdeling niet onderkend. Verder betoogt de vreemdeling dat toepassing van de oude, niet-aangescherpte glijdende schaal niet zou betekenen dat hij beter wordt behandeld dan een Unieburger. Zijn beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 leidt dan ook niet tot strijd met artikel 59 van het Aanvullend Protocol.

2.1.    In haar verwijzingsuitspraak van 23 juni 2021, onder 11 tot en met 12, heeft de Afdeling al geoordeeld dat de aanscherping van de glijdende schaal een ‘nieuwe beperking’ is als bedoeld in artikel 13 van Besluit nr. 1/80, en dat artikel 59 van het Aanvullend Protocol - anders dan de staatssecretaris betoogt - niet in de weg staat aan toepassing van het ‘oude’ artikel 3.86 van het Vb 2000. Het antwoord op de vraag of de oude, dan wel de nieuwe glijdende schaal moet worden toegepast, hangt daarmee geheel af van de vraag hoe de artikelen 13 en 14 van Besluit nr. 1/80 moeten worden uitgelegd. De Afdeling heeft daarover in deze zaak en de zaken nrs. 201809107/1/V2 en 201904238/1/V2 prejudiciële vragen gesteld, waarop het Hof op 9 februari 2023 heeft geantwoord.

2.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van vandaag in zaak nr. 201904238/2/V2 (ECLI:NL:RVS:2023:3793), volgt uit het arrest van 9 februari 2023 dat een Turkse vreemdeling een beroep kan doen op artikel 13 van Besluit nr. 1/80, ook al ontleent hij zijn verblijfsrecht rechtstreeks aan artikel 6 of 7 van Besluit nr. 1/80 en vormt hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank dit niet heeft onderkend.

2.3.    Echter, uit de hierboven vermelde uitspraak van vandaag volgt ook dat de aanscherping van de glijdende schaal gerechtvaardigd is om redenen van openbare orde, geschikt is om de openbare orde te waarborgen en niet verder gaat dan daarvoor nodig is. De Afdeling heeft dit oordeel mede gebaseerd op wat de vreemdeling in de voorliggende zaak heeft betoogd. Dit betekent dat de vreemdeling zich ingevolge artikel 14 van Besluit nr. 1/80 niet met succes tegen de aanscherping kan verweren met een beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De rechtbank heeft dit uiteindelijk terecht, zij het op verkeerde gronden, geoordeeld. De grief faalt.

3.       Dit betekent dat de staatssecretaris het verblijfsrecht van de vreemdeling kan beëindigen als wordt voldaan aan de vereisten van artikel 3.86 van het Vb 2000. Een van die vereisten is dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.  Een ander vereiste is dat de beëindiging van het verblijfsrecht geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Over deze vereisten gaan de tweede en derde grief.

4.       De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling een actuele bedreiging is voor een fundamenteel belang van de samenleving. In de verwijzingsuitspraak, onder 9 en 9.1, oordeelde de Afdeling dat deze grief faalt. Wat de vreemdeling hierover aanvoert in de zienswijze op het arrest, leidt niet tot een ander oordeel. Met de enkele stelling dat hij inmiddels geruime tijd op vrije voeten is en probeert zijn leven invulling te geven, maakt de vreemdeling namelijk niet concreet welke verbeteringen zich in zijn gedrag hebben voorgedaan. De staatssecretaris stelt in zijn zienswijze op het arrest dan ook terecht dat van een positieve gedragsverandering na de verwijzingsuitspraak niet is gebleken. De grief faalt.

5.       In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beëindiging van zijn verblijfsrecht geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Hij betoogt dat de staatssecretaris in het kader van de belangenafweging onder deze bepaling te veel waarde heeft gehecht aan zijn criminele verleden. Dat verleden rechtvaardigt namelijk niet langer de conclusie dat hij een actuele bedreiging is voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verder beroept de vreemdeling zich op zijn meer dan veertig jaar lange verblijf in Nederland. Hij stelt meer banden met Nederland te hebben dan met Turkije.

5.1.    Het betoog dat de vreemdeling geen actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, faalt in het verlengde van de tweede grief. Voor het overige geldt dat de vreemdeling niet concretiseert wat de rechtbank verkeerd heeft gedaan. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de besluiten van de staatssecretaris. Die besluiten motiveren uitgebreid waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM uitvalt in het voordeel van de staatssecretaris, ondanks het lange verblijf van de vreemdeling in Nederland. De vreemdeling maakt niet duidelijk wat er aan die motivering schort. De grief faalt.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Hoewel het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond is, moet de staatssecretaris de proceskosten vergoeden. De reden daarvoor is dat de vreemdeling wezenlijk heeft bijgedragen aan de prejudiciële procedure en op principiële punten gelijk heeft gekregen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5.859,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Graat
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023

894