Uitspraak 202205207/2/R2


Volledige tekst

202205207/2/R2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Tilburg,

appellant,

en

1.       het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,

2.       de raad van de gemeente Tilburg,

verweerders.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2678, heeft de Afdeling het college opgedragen binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 6 juli 2022 te herstellen.

Bij besluit van 1 augustus 2023 heeft het college het besluit van 6 juli 2022, waarbij aan [vennootschap onder firma] een omgevingsvergunning is verleend, gewijzigd.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant] en [vennootschap onder firma] zienswijzen naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken volgens het college zijn hersteld.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De tussenuitspraak

1.       De Afdeling heeft in overweging 3.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat twee voorschriften bij de omgevingsvergunning onvoldoende handhaafbaar zijn.

Ten aanzien van het voorschrift over de groene inrichting van de openbare ruimte heeft de Afdeling overwogen dat daaruit niet kan worden afgeleid wanneer er aan het voorschrift is voldaan, omdat niet geconcretiseerd is wanneer de openbare ruimte zo is ingericht dat vogels het hele jaar door voedsel en beschutting kunnen vinden.

Verder heeft de Afdeling over het voorschrift inhoudende dat er rekening gehouden moet worden met de voorwaarden en het advies van de memo van [persoon] overwogen dat het zich niet leent voor handhavend optreden, omdat er op grond van de bewoording van het voorschrift slechts rekening gehouden hoeft te worden met de memo. Dat is te vrijblijvend.

Opdracht in tussenuitspraak

2.       Met toepassing van artikel 8:51d van de Awb heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken na verzending de geconstateerde gebreken te herstellen. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college de gebreken kan herstellen door voldoende duidelijke en concrete voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning, waarmee de rechtszekerheid, ook vanuit een oogpunt van handhaafbaarheid, wordt geborgd. Daarbij kan, voor wat betreft het voorschrift met betrekking tot de groene inrichting van het openbare gebied, bijvoorbeeld gedacht worden aan een voorschrift op grond waarvan een voldoende concreet inrichtingsplan uitgevoerd en in stand gehouden moet worden. Bij het voorschrift met betrekking tot de voorwaarden en het advies van [persoon] zou, voor zover het college beoogt om het dwingend voor te schrijven, bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan een wijziging van de formulering zodat die voorwaarden en het advies "in acht genomen" moeten worden.

Gewijzigde voorschriften

3.       Ter voldoening aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht van de Afdeling heeft het college met het besluit van 1 augustus 2023 de voorschriften bij de omgevingsvergunning over de groene inrichting en de memo van [persoon] gewijzigd.

Het gewijzigde voorschrift onder het kopje "Specifieke voorwaarden" luidt:

"Aan dit besluit zijn de volgende specifieke voorwaarden verbonden:

[…].

3. De voorwaarden en het advies zoals vernoemd in de memo van Sander [persoon] (adviseur ruimtelijke uitvoering van de gemeente Tilburg), d.d. 02-07-2021 dienen in acht te worden genomen."

Het gewijzigde voorschrift onder het kopje "Wet natuurbescherming - Ecologie" luidt:

"Het inrichtingsplan, zoals deze als bijlage v Tekening inrichting openbare ruimte (gewijzigd 31-7-2023) bij dit besluit is gevoegd, inclusief legenda/toelichting is beoordeeld. Het inrichtingsplan dient te worden uitgevoerd en de hierin opgenomen uitvoering dient in stand gehouden te worden. Uit dit plan en onze beoordeling volgt dat (ook) de benodigde ecologische voorzieningen zodat vogels het hele jaar door voedsel en beschutting kunnen vinden, zullen worden aangebracht en in stand gehouden. Dit inrichtingsplan is daarmee goedgekeurd. Er wordt gewerkt conform de gemeentelijke gebiedsontheffing gebouw bewonende soorten."

4.       De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het besluit van 1 augustus 2023 een beroep van rechtswege is ontstaan voor [appellant]. [vennootschap onder firma] heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij zich met het besluit van 1 augustus 2023 kan verenigen. Gelet hierop is voor haar geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.

De Afdeling zal hierna, aan de hand van de door [appellant] in zijn zienswijze naar voren gebrachte beroepsgronden, beoordelen of het college met het besluit van 1 augustus 2023 heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.

Beroep van [appellant]

5.       [appellant] betoogt dat uit het gewijzigde voorschrift onder het kopje "Wet natuurbescherming - Ecologie" (hierna: het voorschrift) niet blijkt wanneer het inrichtingsplan gerealiseerd moet zijn. Verder is hij van mening dat het college een voorwaardelijke verplichting had moeten opnemen op grond waarvan het gebruik van de woningen pas is toegestaan op het moment dat de groenvoorzieningen voldoende tot wasdom zijn gekomen om jaarrond voldoende beschutting te bieden.

5.1.    Naar het oordeel van de Afdeling voert [appellant] terecht aan dat uit het voorschrift onvoldoende blijkt binnen welke termijn er aan het voorschrift voldaan moet worden, omdat er geen termijn is opgenomen. Nu het onvoldoende duidelijk is vanaf wanneer het inrichtingsplan moet zijn uitgevoerd en in stand gehouden moet worden, is het gewijzigde voorschrift onvoldoende handhaafbaar.

In de omstandigheid dat [appellant] een voorwaardelijke verplichting had willen zien, op grond waarvan de woningen pas in gebruik genomen mogen worden als sprake is van groenvoorzieningen die voldoende tot wasdom zijn gekomen, ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat het gewijzigde voorschrift niet handhaafbaar is, dan wel dat met het besluit van 1 augustus 2023 niet aan de opdracht van de Afdeling is voldaan. Voor zover hij daarmee betoogt dat een dergelijke voorwaardelijke verplichting nodig is om te waarborgen dat er sprake zal zijn van voldoende beschutting is, overweegt de Afdeling dat in het inrichtingsplan is beschreven welke groenelementen gerealiseerd moeten worden en wat de omvang daarvan moet zijn. Zo is toegelicht dat er bomen van de tweede categorie worden toegepast, te weten de inheemse veldesdoorns en de inheemse gewone lijsterbes. Ook worden er gemengde hagen en klimop toegepast waarin vogels het hele jaar voedsel en beschutting kunnen vinden. In het inrichtingsplan is aangegeven dat er onder andere vijftien bomen van de tweede grootte, ongeveer 455 m2 aan hagen en klimop en 315 m2 aan gemengde hagen gerealiseerd moet worden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de verplichting tot het uitvoeren en in stand houden van het inrichtingsplan op zichzelf voldoende waarborgt dat er voldoende beschutting is.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.       Zoals is overwogen in 5.1 slaagt het betoog van [appellant] tegen het besluit van 1 augustus 2023. De Afdeling ziet in het voorgaande, mede in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding om het college op grond van artikel 8:51d van de Awb de gelegenheid te geven om het gebrek te herstellen.

Het college kan het in de overweging 5.1 geconstateerde gebrek herstellen door het voorschrift onder het kopje "Wet natuurbescherming - Ecologie" voldoende duidelijk en concreet te maken, zodat de rechtszekerheid, ook vanuit een oogpunt van handhaafbaarheid, wordt geborgd. Dit kan bijvoorbeeld door in dat voorschrift een termijn op te nemen waarbinnen het inrichtingsplan uiterlijk moet zijn uitgevoerd en vervolgens in stand gehouden moet worden.

Het college dient de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. De Afdeling zal daartoe in het dictum van deze uitspraak een termijn stellen.

Volledigheidshalve geeft de Afdeling aan partijen mee dat de opdracht alleen betrekking heeft op het voorschrift onder het kopje "Wet natuurbescherming - Ecologie". Tegen het voorschrift over de memo van [persoon] is immers geen zienswijze ingediend en daarom geen onderwerp van geschil meer.

7.       In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van [appellant].

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op om:

- binnen 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 5.1 het daarin omschreven gebrek te herstellen, en

- de Afdeling en [appellant] de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van der Heijden
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023