Uitspraak 202104817/1/R2


Volledige tekst

202104817/1/R2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,
2.       [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 2 juni 2021 in zaak nr. 20/3814 in het geding tussen:

[appellant sub 1] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2020 heeft het college aan [appellante sub 2] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een kantoorgebouw aan de Frisselsteinstraat 6 in Veghel (hierna: het perceel) naar appartementen en voor gebruik van dit gebouw in strijd met het bestemmingsplan.

Bij besluit van 23 november 2020 heeft het college het door [appellant sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 9 juni 2020 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 2 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld. [appellante sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellante sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 6 april 2023, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.J. Weerts-Van Loon, vergezeld door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door W. Vermeulen, zijn verschenen. Verder is op de zitting [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. E.M. Vos, rechtsbijstandverlener te Putte, vergezeld door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel staat een pand dat in gebruik was als kantoor. [appellante sub 2] wil het pand transformeren tot een appartementengebouw met 41 woningen. 20 woningen zijn bedoeld voor middenhuur. De overige 21 woningen zijn bedoeld voor sociale huur. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken heeft [appellante sub 2] op 1 augustus 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van het pand op het perceel en om het pand te gebruiken in strijd met de bestemming "Kantoor" van het geldende bestemmingsplan "Vijverwijk-Burgemeester De Kuijperlaan".

Het college heeft deze omgevingsvergunning op 9 juni 2020 aan [appellante sub 2] verleend. Nadat [appellant sub 1] en anderen bezwaar hebben gemaakt tegen dit besluit, heeft [appellante sub 2] de bouwtekeningen gewijzigd, zodat er niet 41, maar 50 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de kelder van het pand. Vervolgens heeft het college het bezwaar van [appellant sub 1] en anderen gegrond verklaard en het besluit van 9 juni 2020, met een aangevulde motivering, in stand gelaten.

2.       Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Volgens de rechtbank blijkt uit de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel" dat er 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel zijn aangelegd ten behoeve van het voormalige kantoorpand aan de Frisselsteinstraat 6. Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet daarop, geen sprake van een dubbele toewijzing van die 20 parkeerplaatsen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college zich, gelet op de door hem gegeven toelichting, redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat weigering van de omgevingsvergunning vanwege het niet geheel voldoen aan de in de Nota parkeernormen Meijerijstad 2018 (hierna: de Parkeernota) opgenomen maximale loopafstand van 100 m, tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Het college heeft daarom mogen afwijken van de Parkeernota.

De rechtbank heeft tot slot overwogen dat er, gelet op de aangepaste ruimtelijke onderbouwing en de gewijzigde bouwtekeningen, voldoende fietsparkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat met een aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift is gewaarborgd dat altijd 21 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers aanwezig blijven. Dat die vereiste fietsparkeerplaatsen niet gerealiseerd of gebruikt kunnen worden, is de rechtbank niet gebleken.

Het parkeren van auto’s

4.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Volgens hen kunnen de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel niet allemaal worden toegekend aan het bouwplan, omdat er dan sprake is van dubbelgebruik. Zij stellen dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel" blijkt dat maar 13 van deze parkeerplaatsen zijn toebedeeld aan het kantoor op het perceel. Daarnaast volgt uit de tekeningen bij de bouwvergunning voor de moskee die op 25 januari 1994 is verleend, dat 10 van de 20 parkeerplaatsen op dat moment al beschikbaar waren voor de moskee en dus niet in 2005 zijn aangelegd voor het kantoorpand op het perceel.

Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de 50 parkeerplaatsen die in de parkeerkelder op eigen terrein zijn voorzien, niet allemaal gerealiseerd kunnen worden vanwege de technische installaties in de kelder van het gebouw.

4.1.    Op basis van het verhandelde op de zitting heeft de Afdeling de overtuiging gekregen dat de bouwtekeningen waarnaar [appellant sub 1] en anderen verwijzen, niet overeenkomen met de bouwtekeningen uit het gemeentelijk archief. Uit de door [appellant sub 1] overgelegde bouwtekeningen kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel langs de Aa zijn bedoeld voor de moskee. Verder blijkt uit de tekeningen van [appellante sub 2] dat er in de bestaande situatie technische installaties aanwezig zijn in de kelder van het pand en dat er aan de voorzijde op de tweede verdieping voldoende ruimte is voor technische installaties. Uit die tekeningen blijkt ook dat er voldoende ruimte beschikbaar is om de 50 parkeerplaatsen te realiseren. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er in de parkeerkelder voldoende ruimte bestaat om hierin 50 parkeerplaatsen te realiseren.

De betogen slagen niet.

4.2.    De Afdeling overweegt dat de rechtbank in navolging van het college ervan uit is gegaan dat voor de 41 appartementen 70 parkeerplaatsen nodig zijn, 57 parkeerplaatsen voor de bewoners en 13 parkeerplaatsen voor de bezoekers van de appartementen. 50 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de kelder van het gebouw. Het college heeft 20 bestaande parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel toegerekend aan deze woningbouwontwikkeling aan de Frisselsteinstraat 6.

Naar het oordeel van de Afdeling kan uit de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Beatrixsingel 1a Veghel", anders dan het college stelt, niet worden afgeleid dat alle daarin benoemde 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel ook zijn gereserveerd voor de woningbouwontwikkeling aan de Frisselsteinstraat 6. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op bladzijde 41 van de plantoelichting is vermeld: "Frisselsteinstraat 6 in relatie tot de Don Bosco Schriftelijk is vastgelegd dat de parkeerplaatsen in de Beatrixsingel aangelegd zijn ten behoeve van het kantoorpand aan de Frisselsteinstraat 6 in combinatie met de realisatie van de loopbrug over de Aa. Destijds zijn 20 parkeerplaatsen aangelegd. In de ontwikkeling aan de Frisselsteinstraat komen maximaal 41 woningen. Het bezoekers parkeren is voorzien aan de Beatrixsingel. Dat betekent dat er 41 x 0,3 = 12,3 naar boven afgerond 13 parkeerplaatsen nodig zijn voor bezoekers van Frisselsteinstraat 6." Hieruit blijkt weliswaar dat de 20 parkeerplaatsen in de Beatrixsingel oorspronkelijk zijn aangelegd voor het kantoorpand aan de Frisselsteinstraat 6 en dat er 13 parkeerplaatsen bedoeld zijn voor de bezoekers van de beoogde woningen, maar niet dat de overige 7 parkeerplaatsen ook gereserveerd blijven voor de bewoners van de beoogde woningen. In de tabel op bladzijde 42 van de plantoelichting is inzicht gegeven in de parkeerbehoefte als uit wordt gegaan van dubbelgebruik. In die tabel wordt er, gelet op de vermelding "Wonen Bezoekers FS6" vanuit gegaan dat de parkeerbehoefte voor de woningbouwontwikkeling aan de Frisselsteinstraat 6 13 parkeerplaatsen bedraagt. Op bladzijde 43 van de plantoelichting zijn in de tabel en in figuur 11.1 de bestaande 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel (Aa-zijde) opgenomen. Daarin is in de tabel met een sterretje aangegeven dat van die 20 parkeerplaatsen slechts 13 parkeerplaatsen zijn toebedeeld aan de Frisselsteinstraat 6.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij het berekenen van de beschikbare parkeercapaciteit ten onrechte alle 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel heeft meegerekend, terwijl op basis van de plantoelichting maar 13 van die 20 parkeerplaatsen kunnen worden toegerekend aan de woningbouwontwikkeling aan de Frisselsteinstraat 6. Het besluit van 23 november 2020 is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Bereikbaarheid van de parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel

5.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft mogen afwijken van de in de Parkeernota opgenomen maximale loopafstand van 100 m. Zij voeren aan dat 28% van de 20 parkeerplaatsen in de Beatrixsingel zich buiten de aanvaardbare loopafstand van 100 m bevindt en dat de afstand tot de hoofdingang van het pand op het perceel varieert van 126 m tot 200 m. In de ruimtelijke onderbouwing van Wintraecken Advies B.V. van 5 november 2020 is daarom ten onrechte opgenomen dat de parkeerplaatsen op een afstand van 115 m van de hoofdingang zijn gelegen.

[appellant sub 1] en anderen voeren daarnaast aan dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college van de Parkeernota af had mogen wijken. Zo kon de wens van de raad om sociale huurwoningen te realiseren ook vervuld worden met een bouwplan dat minder woningen omvat. Dat het volgens het college niet aannemelijk is dat de parkeerplaatsen die benodigd zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien ook daadwerkelijk gebruikt zullen worden, kan volgens [appellant sub 1] en anderen niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Zij stellen dat het college uit moet gaan van de normen van de Parkeernota. Tot slot stellen [appellant sub 1] en anderen dat het college geen cijfers heeft overgelegd waaruit blijkt dat een weigering van de omgevingsvergunning vanwege het niet geheel kunnen voldoen aan de maximale loopafstand, niet in verhouding staat tot het nadeel van [appellante sub 2]. Bovendien zijn zij van mening dat, als er al cijfers zouden zijn waaruit blijkt dat [appellante sub 2] minder winst maakt op het moment dat het plan niet of in een andere vorm doorgang vindt, dit hoort tot het risico van een ondernemer.

5.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat een loopafstand van meer dan 100 m in dit geval acceptabel is en dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding vormen om van de Parkeernota af te wijken. In paragraaf 1.3 van de Parkeernota is onder verwijzing naar artikel 4:84 van de Awb bepaald dat er overeenkomstig de Parkeernota wordt gehandeld, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens de omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de parkeernota te dienen doelen. Door het college is toegelicht dat het aanleiding heeft gezien om af te wijken van de maximale loopafstand van de Parkeernota. Het betreft een belangrijke transformatie van een bestaande situatie, waarbij een oud kantoorpand wordt omgevormd tot diverse sociale huurwoningen, waarbij sprake is van al aanwezige intensieve bebouwing en enkele schaarse parkeerplaatsen op een grotere afstand. Dat is volgens het college nu eenmaal een ander vertrekpunt dan een nieuwbouwproject, waarbij alle parkeerplaatsen dichtbij het nieuwbouwplan kunnen worden gesitueerd. Hoewel het bouwplan niet in het centrumgebied maar in matig stedelijk gebied ligt, bevindt dit zich wel in de directe nabijheid van het centrum van Veghel. Het college heeft een grotere loopafstand dan 100 m ook acceptabel geacht gelet op het meer stedelijke karakter en de grotere omvang van de kern Veghel. Dat een aantal van de parkeerplaatsen op grotere afstand ligt, mocht het college van ondergeschikt belang achten ten opzichte van het belang van [appellante sub 2] bij het realiseren van het bouwplan in de huidige omvang gelet op de daarmee gepaard gaande kosten voor het project als geheel en gelet op het belang van een spoedige realisatie van nieuwe sociale huurwoningen voor woningzoekenden.

Dit leidt de Afdeling tot de conclusie dat wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college van de Parkeernota heeft mogen afwijken.

Het betoog slaagt niet.

Het stallen van fietsen

6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de vereiste stallingsplaatsen voor de fietsen niet gerealiseerd of gebruikt kunnen worden. Zij voeren aan dat de 80 stallingsplaatsen op het parkeerdek niet gebruikt zullen worden, omdat ze slecht bereikbaar zijn. Daarnaast kunnen de 24 fietsklemmen bij de voorgevel van het pand volgens hen niet geplaatst worden op de plek waar zij zijn ingetekend, omdat daar op eerdere tekeningen een ondergronds afvalinzamelingspunt was ingetekend en er rondom het pand geen alternatieve locatie is waar dit ondergrondse afvalinzamelingspunt gerealiseerd kan worden.

6.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat is geborgd dat er voldoende fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd, omdat er een voorschrift aan de verleende omgevingsvergunning is verbonden. Op grond van dit voorschrift is [appellante sub 2] verplicht om 21 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers op eigen terrein te realiseren. Met de beoogde 24 fietsklemmen aan de kopgevel van het pand wordt er aan dit voorschrift en daarmee aan de Parkeernota voldaan, zo stelt het college.

6.2.    De Afdeling overweegt dat er zowel tijdens de zitting bij de rechtbank als tijdens de zitting bij de Afdeling door [appellante sub 2] is toegelicht dat de 80 stallingsplaatsen op het parkeerdek voldoende bereikbaar zijn, omdat de deur aan de buitenzijde geopend kan worden met een druppelsleutel. Dit is een hanger die tegen of voor een wandlezer wordt gehouden, waarna de deur wordt ontgrendeld. De overige deuren die gebruikers van de stallingsplaatsen moeten passeren, zullen voorzien worden van sensoren, zodat zij automatisch opengaan. Over de 24 fietsklemmen aan de voorzijde van het pand overweegt de Afdeling dat deze zijn ingetekend op de bouwtekeningen die deel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning. De Afdeling overweegt verder dat er daarnaast een voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden op grond  waarvan [appellante sub 2] verplicht is om 21 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers te realiseren op eigen terrein. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de realisatie van de fietsparkeerplaatsen op eigen terrein voldoende is gewaarborgd. Dat er ter plaatse van de fietsklemmen in een eerder ontwerp een ondergronds afvalinzamelingspunt was ingetekend, staat niet aan de realisatie van de fietsklemmen in de weg.

Het betoog slaagt niet.

Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep

7.       [appellante sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond is. Omdat het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen, gelet op wat onder 4.3 is overwogen, gegrond is, wordt deze voorwaarde vervuld. Daarom zal de Afdeling het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] hierna beoordelen.

Ingetrokken beroepsgronden

8.       [appellante sub 2] heeft tijdens de zitting haar beroepsgronden over de ontvankelijkheid van [appellant sub 1] en anderen in de bezwaarprocedure, over de belanghebbendheid van [appellant sub 1] en anderen en over de toepassing van de Crisis- en herstelwet door de rechtbank ingetrokken. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk bespreken.

Saldering van parkeerplaatsen

9.       [appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat er op grond van de Parkeernota 70 parkeerplaatsen nodig zijn om aan de parkeerbehoefte van de 41 appartementen te voldoen. Zij voert aan dat er voor de beoogde functie op grond van de Parkeernota weliswaar een parkeerbehoefte van 70 parkeerplaatsen bestaat, maar dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen berekend moet worden door het bestaande tekort aan parkeerplaatsen in mindering te brengen op de berekende behoefte.

Voor het bestaande gebruik van het perceel, bestaande uit een kantoorgebouw met baliefunctie, geldt een parkeerbehoefte van 109 parkeerplaatsen. In de kelder van het pand is voorzien in 51 parkeerplaatsen. Daarnaast blijkt uit schriftelijke afspraken dat de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel aan de Aa bestemd zijn voor het kantoorgebouw op het perceel. Omdat er feitelijk maar 71 parkeerplaatsen zijn voor het kantoorgebouw, is er sprake van een tekort van 38 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er op grond van de Parkeernota, waarbij rekening mag worden gehouden met bestaande tekorten, niet 70, maar slechts 32 parkeerplaatsen hoeven te worden gerealiseerd voor de beoogde ontwikkeling.

Daar komt bij dat, ook als de 20 parkeerplaatsen aan de Beatrixsingel niet aangemerkt kunnen worden als parkeerplaatsen die bedoeld zijn voor het perceel, het tekort aan parkeerplaatsen in de bestaande situatie waarbij het pand een kantoorfunctie heeft, niet 38 parkeerplaatsen, maar zelfs 58 parkeerplaatsen betreft. Dit zou betekenen dat er na saldering slechts 12 parkeerplaatsen nodig zijn voor de beoogde ontwikkeling, zo betoogt [appellante sub 2].

9.1.    De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 2.1 van de Parkeernota een aantal uitgangspunten voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt beschreven. Onder het kopje "Wijziging van gebruik en uitbreiding van een bestaande functie" staat het volgende: "Aantal te realiseren parkeerplaatsen = parkeerbehoefte op basis van nieuwe functie minus parkeerbehoefte van oude functie. Anders gezegd moet de nieuwe ontwikkeling voorzien in de extra parkeerdruk die de nieuwe ontwikkeling genereert. Let wel: het gaat hier om de parkeerbehoefte die is berekend op basis van de op dat moment geldende parkeernormen, ook voor wat betreft de parkeerbehoefte van het oude gebruik. Bij uitbreiding van bebouwing en/of wijziging van gebruik is het dus niet vereist het eventueel bestaande tekort aan parkeerplaatsen te compenseren bij de aanleg van de nieuwe benodigde parkeervoorzieningen. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt er gesaldeerd."

9.2.    Naar het oordeel van de Afdeling voert [appellante sub 2] terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft nagelaten om de salderingsregeling van de Parkeernota toe te passen bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de 41 woningen op het perceel. Het college heeft tijdens de zitting bevestigd dat het de salderingsregeling niet heeft toegepast. Uit het besluit op bezwaar van 23 november 2020 blijkt echter niet of het college bewust bedoeld heeft om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de Parkeernota, in die zin dat het college beoogd heeft de salderingsregeling niet toe te passen. Daarbij heeft het college, als het de bedoeling was om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de Parkeernota, nagelaten om te motiveren waarom de salderingsregeling van de Parkeernota in dit geval niet wordt toegepast. Dit betekent dat het besluit op bezwaar van 23 november 2020 onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en niet draagkrachtig is gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

10.     Gelet op wat onder 4.2 en 9.2 is overwogen, is het besluit van 23 november 2020 niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.

De Afdeling ziet in het voorgaande, ook in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding om het college op grond van artikel 8:51d van de Awb de gelegenheid te geven om de gebreken te herstellen. Het college kan de gebreken herstellen door alsnog te motiveren of het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Uitgaande van de Parkeernota moet het college daarbij in beginsel de salderingsregeling toepassen. Wanneer het college besluit dat er in dit geval aanleiding bestaat om van de Parkeernota af te wijken en de salderingsregeling niet toe te passen, dan moet het die keuze deugdelijk motiveren. Het college moet de Afdeling, [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. De Afdeling zal daarvoor in het dictum van deze uitspraak een termijn stellen.

11.     In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad op om:

- binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het besluit van 23 november 2020 te herstellen met inachtneming van deze uitspraak, en

- de Afdeling, [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.

w.g. Meijer
voorzitter

w.g. Van der Heijden
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023

884