Uitspraak 200204477/1


Volledige tekst

200204477/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 12 juli 2002 in het geding tussen:

1. de vennootschap onder firma “Combinatie Mainport Schiphol”, waarvan de vennoten zijn de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid “Koninklijke Wegenbouw Stevin B.V”, “Vermeer Infrastructuur B.V.”, Ballast Nedam Grond en Wegen B.V.”, Heijmans Infrastructuur en Milieu B.V.”, gevestigd te Hoofddorp (hierna: CMS),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Ballast Nedam Infra Noord-West B.V.”, gevestigd te Nieuwegein (hierna: Ballast Nedam Infra Noord-West),

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2001 heeft appellant besloten door plaatsing van bord C 7 op de Oude Haarlemmerstraatweg en de Wethouder Van Essenweg te Halfweg, op de plaatsen zoals aangegeven op de bij dat besluit behorende tekening, de spoorwegovergang te af te sluiten voor vrachtverkeer.

Bij besluit van 23 juli 2001 heeft appellant het daartegen door CMS en Ballast Nedam Infra Noord-West gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door CMS en Ballast Nedam Infra Noord-West ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover het bezwaar van Ballast Nedam Infra Noord-West niet-ontvankelijk is verklaard, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 4 oktober 2002 hebben CMS en Ballast Nedam Infra Noord-West van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.I. Kienhuis, advocaat te Enschede, is verschenen. CMS en Ballast Nedam Infra Noord-West zijn, met berichtgeving, niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In geschil is het oordeel van de rechtbank dat appellant ten onrechte het bezwaar van Ballast Nedam Infra Noord-West niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.2. De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van Ballast Nedam Infra Noord-West dat is gebleken dat de kortste route voor Ballast Nedam Infra Noord-West vanuit de Afrikahaven te Amsterdam naar de plaats van aflevering loopt via onderhavige spoorwegovergang. Het volgen van alternatieve routes over het bestaande wegennet betekent dat een zeer aanzienlijke omweg moet worden gemaakt. Voorts gaat het hier, aldus de rechtbank, om geconcentreerde transporten gedurende een betrekkelijk korte periode ten behoeve van een concreet project (de aanleg van de vijfde start- en landingsbaan van luchthaven Schiphol). De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen dat het juist het bijzondere karakter van deze transporten is geweest die tot het nemen van de verkeersmaatregel heeft geleid. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Ballast Nedam Infra Noord-West moet worden aangemerkt als een weggebruiker met een bijzonder belang waarin zij zich onderscheidt van willekeurige andere gebruikers van de spoorwegovergang.

2.3. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank niet. Met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende is een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een besluit als hier aan de orde beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten als het onderhavige dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Ballast Nedam Infra Noord-West is niet in de directe omgeving van de spoorwegovergang gevestigd. Niet is aannemelijk gemaakt dat het karakter van de door haar uitgevoerde transporten betekent dat zij een bijzonder belang heeft, waarin zij zich onderscheidt van willekeurige andere weggebruikers van de spoorwegovergang. Allen waren door de sluiting voor vrachtverkeer genoodzaakt om een alternatieve route te volgen. De door Ballast Nedam Infra Noord-West gemaakte omweg was niet zodanig groot dat moet worden gezegd dat zij op het gebruik van de spoorwegovergang was aangewezen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het gaat om een tijdelijk project en niet is gebleken dat zij door het verkeersbesluit structureel werd getroffen over de gehele linie van haar activiteiten. Hetgeen Ballast Nedam Infra Noord-West naar voren heeft gebracht over het aandeel van de desbetreffende transporten in het totale vrachtverkeer dat van de overweg gebruik maakte, nog daargelaten de juistheid daarvan, maakt dit, gelet op het voorgaande, niet anders. Overigens komt in dit verband aan het motief dat aan het verkeersbesluit ten grondslag ligt voor de vraag of Ballast Nedam Infra Noord-West als belanghebbende moet worden beschouwd geen betekenis toe.

2.4. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat niet kan worden staande gehouden dat Ballast Nedam Infra Noord-West zich in voldoende mate onderscheidt van andere weggebruikers die ook getroffen werden door het verkeersbesluit. Haar belang is dan ook niet rechtstreeks bij het verkeersbesluit betrokken. Appellant heeft terecht het bezwaar van Ballast Nedam Infra Noord-West niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak dient, voorzover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 12 juli 2002, AWB 01-1233, voorzover het beroep gegrond is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003

91-421.