Uitspraak 202301646/2/R2 en 202301646/1/R2


Volledige tekst

202301646/2/R2 en 202301646/1/R2.
Datum uitspraak: 27 september 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 27 januari 2023 in zaak nr. 22/1366 en 22/1466 in het geding tussen:

[appellant],

en

het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2021 heeft het college aan Stichting Area een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 16 woningen op het perceel aan de Iepenlaan 2 tot en met 4G in Veghel (hierna: het perceel aan de Iepenlaan).

Bij besluit van 18 mei 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Ook heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 augustus 2023 op zitting behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.T. van de Weerdt, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Maessen en Y.J.P.H.G. Peeters LLB, zijn verschenen. Voorts is Stichting Area, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.D. van Oevelen, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft op 17 november 2021 een omgevingsvergunning verleend aan Stichting Area voor het bouwen van 16 woningen in de vorm van twee appartementencomplexen en een bergingenblok dat bestaat uit 29 bergingen op het perceel aan de Iepenlaan. 15 van deze bergingen horen bij de 16 woningen. De overige 14 bergingen zijn bedoeld voor de 15 woningen van het appartementencomplex dat Stichting Area beoogt te ontwikkelen op het aangrenzende perceel aan de Zeven Eikenlaan. Beide percelen zijn in de bestaande situatie braakliggend.

[appellant] woont tegenover het perceel aan de Iepenlaan en vreest voor overlast.

Kortsluiting

2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Is het bergingenblok een bijbehorend bouwwerk?

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning van 17 november 2021 in strijd met het bestemmingsplan is. Daartoe voert hij aan dat 14 bergingen die bedoeld zijn voor de woningen van het perceel aan de Zeven Eikenlaan niet functioneel ondergeschikt zijn aan een zich op hetzelfde kadastrale perceel bevindend hoofdgebouw, wat betekent dat zij niet aangemerkt kunnen worden als bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 1.13 van het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel".

Hij voert verder aan dat het perceel en het perceel aan de Zeven Eikenlaan niet samen als één bouwperceel als bedoeld in artikel 1.18 van de planregels kunnen worden verstaan. [appellant] stelt dat de omstandigheid dat de kadastrale percelen eigendom zijn van Stichting Area daarvoor onvoldoende is. Op het perceel aan de Zeven Eikenlaan is namelijk een ander bestemmingsplan van toepassing dan voor het perceel aan de Iepenlaan waarvoor de omgevingsvergunning van 17 november 2021 is verleend.

3.1.    Artikel 1.13 van het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel" luidt:

"bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, daaronder begrepen:

- […];

- vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie) architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

[…]."

Artikel 1.18 luidt:

"bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;"

Artikel 1.29 luidt:

"hoofdgebouw: een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;"

3.2.    Om de bergingen als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1.13 van de planregels aan te kunnen merken, is, gelet op de hiervoor weergegeven bepalingen van het bestemmingsplan, vereist dat de percelen aan de Iepenlaan en de Zeven Eikenlaan samen als één bouwperceel kunnen worden aangemerkt.

3.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:254, is bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel wordt uitgegaan van kadastrale percelen.

3.4.    Anders dan de rechtbank is de voorzieningenrechter van de Afdeling van oordeel dat het perceel aan de Iepenlaan en het perceel aan de Zeven Eikenlaan samen niet één bouwperceel vormen als bedoeld in artikel 1.18 van de planregels. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient artikel 1.18 van de planregels zo te worden begrepen dat een bouwperceel een aaneengesloten stuk grond is, waarop op grond van de planregels van het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel" een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Omdat het perceel aan de Zeven Eikenlaan niet behoort tot het plangebied van het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel" en de planregels van dat bestemmingsplan daarom ook niet van toepassing zijn op dat perceel, staan die planregels niet een bij elkaar behorende bebouwing toe op het perceel aan de Zeven Eikenlaan. Kortom, omdat er een ander bestemmingsplan van toepassing is op het perceel aan de Zeven Eikenlaan, kunnen dat perceel en het perceel aan de Iepenlaan niet samen als één bouwperceel als bedoeld in artikel 1.18 van de planregels worden aangemerkt.

Nu er geen sprake is van één bouwperceel kunnen 14 van de 29 bergingen van het bergingenblok niet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. Deze bergingen zijn namelijk bedoeld voor de woningen van het appartementencomplex dat Stichting Area beoogt te realiseren op het perceel aan de Zeven Eikenlaan en daarom niet functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw van het perceel aan de Iepenlaan. Dit betekent dat de omgevingsvergunning van 17 november 2021 in strijd met het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel" is verleend. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep van [appellant] tegen het besluit van 18 mei 2022 alsnog gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 17 november 2021 herroepen.

Het voorgaande betekent dat het college een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag die door Stichting Area is ingediend. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel" niet voorziet in de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Daarnaast stelt de Afdeling vast dat er evenmin met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, omdat de 14 bergingen op het perceel niet kunnen worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, aangezien de bergingen niet functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw zijn verbonden. Dit betekent dat het college bij de voorbereiding van het nieuw te nemen besluit toepassing dient te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.

5.       Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden. Aangezien de Afdeling het besluit van 17 november 2021 heeft herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, komen de gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2023, in zaken nrs. 22/1366 en 22/1466;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 18 mei 2022, kenmerk 1948425217;

V.       herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 17 november 2021, kenmerk 1948401662;

VI.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad op om een nieuw besluit te nemen;

VII.     wijst het verzoek af;

VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep, het hoger beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5.379,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 732,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter

w.g. Van der Heijden
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023

884