Uitspraak 202201251/1/V2


Volledige tekst

202201251/1/V2.
Datum uitspraak: 21 september 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 21 februari 2022 in zaak nr. NL22.1107 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 21 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Neijzen, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.

Overwegingen

1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling bij brief van 30 augustus 2023 laten weten dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van de vreemdeling heeft desgevraagd laten weten dat zij geen contact meer heeft met hem. Daaruit leidt de Afdeling af dat de vreemdeling niet langer bescherming in Nederland zoekt. Daarom heeft de vreemdeling geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep.

2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023

979