Uitspraak 202303725/1/A2


Volledige tekst

202303725/1/A2.
Datum uitspraak: 20 september 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Eindhoven (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 30 juni 2022 en 5 september 2022 heeft de examencommissie van de faculteit Scheikundige Technologie beslist op drie verzoeken van [appellant] over individuele toetsvoorzieningen.

Bij beslissing van 8 mei 2023 heeft het college het door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Afdeling.

[appellant] en verweerder hebben ieder een nader stuk ingediend.

De enkelvoudige kamer van de Afdeling heeft het beroep ter zitting behandeld op 29 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. dr. L.L.M. Prinsen en mr. A.D. van Eggelen, zijn verschenen.

Partijen hebben de Afdeling desgevraagd toestemming gegeven om af te zien van een nadere behandeling op zitting, in het geval dat wordt besloten de zaak door te verwijzen naar een meervoudige kamer.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek in de zaak heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Afdeling. Het onderzoek is vervolgens weer gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] volgt de opleiding Scheikundige Technologie aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij heeft een niet nader gespecificeerde functiebeperking. Als gevolg hiervan ondervindt hij hinder bij zijn studieactiviteiten en heeft hij de examencommissie gevraagd om een aantal individuele toetsvoorzieningen. Voor het vak Chemische Reactorkunde heeft [appellant] verzocht om een aangepaste tentaminering, in de vorm van een schriftelijk tentamen (en eventueel een herexamen). De huidige tentamenvorm, waarbij studenten op digitale wijze meerdere deeltoetsen maken met het programma "STEP", is volgens [appellant] voor hem niet werkbaar. Hij heeft verder verzocht om coulance bij gemiste deadlines en gemiste tentamenkansen.

Besluiten van de examencommissie

2.       De examencommissie heeft het verzoek om een aangepaste tentaminering voor het vak Chemische Reactorkunde bij besluit van 30 juni 2022 afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de huidige tentamenvorm voor hem niet werkbaar is. De examencommissie heeft [appellant] wel de mogelijkheid geboden om de toetsmomenten over een ruimere periode te verspreiden. Als [appellant] serieus heeft deelgenomen aan deze aangeboden tentamenfaciliteit en hij er niet in slaagt om het bijbehorende tentamen succesvol af te sluiten, kan hij de examencommissie verzoeken om een reguliere schriftelijke eindtoets. De examencommissie heeft het verzoek om coulance bij gemiste deadlines toegewezen. Dit houdt concreet in dat [appellant] de uiterste inlevertermijn voor individuele inleveropdrachten met maximaal drie weken kan verlengen, indien hij daar uiterlijk één dag voordat de reguliere uiterste inlevertermijn verstrijkt om verzoekt bij de examencommissie. Ook het verzoek om coulance bij gemiste tentamenkansen heeft de examencommissie toegewezen. Dit houdt concreet in dat [appellant], bij vakken waarbij sprake is van één of meerdere verplichte tussentoetsen, de examencommissie kan verzoeken om tussentoetsen buiten beschouwing te laten bij de berekening van het tentamencijfer indien bij de eindtoets alle leerdoelen worden getoetst.

In het besluit van 5 september 2022 heeft de examencommissie vastgehouden aan de in het besluit van 30 juni 2022 beschreven extra tentamenfaciliteiten. Ondanks herhaalde oproepen van de examencommissie, heeft [appellant] zijn verzoeken tot verruiming van de aan hem toegekende tentamenfaciliteiten volgens de examencommissie namelijk niet onderbouwd met de bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van dat verzoek. Dat [appellant] de medische bescheiden wel ter beschikking heeft gesteld aan de studentendecaan, doet daar volgens de examencommissie niet aan af. Het primaat voor het nemen van besluiten over extra tentamenfaciliteiten ligt volgens de examencommissie namelijk bij haar, en zij heeft de studentendecaan slechts gemandateerd tot het afhandelen van een aantal vooraf omkaderde verzoeken. De examencommissie moet ieder verzoek dat niet via het door haar aan de studentendecaan verleende mandaat kan worden afgehandeld zelf kunnen beoordelen. Daar komt bij dat [appellant] de studentendecaan nadrukkelijk geen toestemming heeft gegeven om de bescheiden met de examencommissie te delen.

Beslissing van het college

3.       Het college heeft vastgesteld dat partijen het voor een groot deel eens zijn over de aard en de inhoud van de te treffen voorzieningen. Het geschil ziet volgens het college alleen nog op de uitleg van artikel 7.8 van de OER, en op de vraag hoe dit artikel zich verhoudt tot hetgeen is opgenomen in artikel 4.5 van het Studentenstatuut.

3.1.    Het college heeft het administratief beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de examencommissie tot op het laatste moment geprobeerd heeft een oplossing te vinden, terwijl [appellant] heeft bevestigd voor 80 à 90 procent akkoord te zijn met het schikkingsvoorstel. Ook is er volgens het college geenszins sprake van een onzorgvuldig of ondeugdelijk gemotiveerd besluit, dan wel van ander niet adequaat optreden van de examencommissie.

Het college heeft erop gewezen dat in artikel 7.8 van de OER is vermeld dat de studentendecaan een advies geeft over het al dan niet toekennen van een voorziening aan een student en dat in artikel 4.5 van het studentenstatuut staat dat de door de student beschikbaar gestelde bescheiden alleen door de studentendecaan worden ingezien. Dat neemt volgens het college niet weg dat de bevoegdheid om al dan niet een voorziening toe te kennen aan een student in dit geval uitsluitend bij de examencommissie ligt. Het college wijst in dit kader op de uitspraak van het CBHO van 28 oktober 2019, met kenmerk CBHO 2019/196 (lees 2019/096). Toegepast op dit geval, betekent deze uitspraak volgens het college dat, nog daargelaten of en in hoeverre uit de verklaringen van de studentendecaan kan worden afgeleid dat hij de verstrekkingen van een voorziening aan [appellant] noodzakelijk acht, de examencommissie een eigen afweging moet kunnen maken en dat zij gemotiveerd voorbij kan gaan aan het advies van de studentendecaan. Naar het oordeel van het college bestaat daarom een grondslag voor de door de examencommissie gestelde vragen aan de studentendecaan. Het college vindt de vragen van de examencommissie ook niet onredelijk. De examencommissie heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat zij slechts de informatie wil ontvangen die het haar mogelijk maakt te komen tot op de beperking van [appellant] toegespitste voorzieningen.

Dit maakt volgens het college dat er twee mogelijkheden zijn. De studentendecaan kan de examencommissie desgevraagd informeren, met toestemming van de student, of de student kan de examencommissie zelf informeren. Als de student de noodzakelijke bescheiden niet deelt, loopt hij volgens het college het risico dat de examencommissie haar taak niet of onvoldoende kan uitvoeren en dat zij een verzoek daarom afwijst.

Het college heeft erop gewezen dat het niet onredelijk is dat een examencommissie zich er in algemene zin van vergewist of een door haar ontvangen advies van de studentendecaan zorgvuldig tot stand is gekomen. Het college heeft er verder op gewezen dat door de examencommissie ontvangen informatie ook aanleiding kan geven tot gerichte vragen aan een medicus, een deskundige, de studentendecaan of de student, en dat die vragen kunnen maken dat wordt gekomen tot adequate voorzieningen. Het college heeft tot slot aangegeven dat [appellant] ook niet heeft gesteld dat de examencommissie niet bereid of in staat zou zijn de gepaste vertrouwelijkheid en objectiviteit te borgen.

Beroep bij de Afdeling

4.       [appellant] betoogt dat de examencommissie de besluiten van 30 juni 2022 en 5 september 2022 onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Hij is van mening dat de door hem gevraagde voorzieningen niet buitenproportioneel of onnodig kostbaar zijn.

4.1.    Verder ziet het beroep van [appellant] op de relatie tussen de studentendecaan en de examencommissie, en dan met name op de vraag hoe ver de examencommissie mag gaan in het kader van haar informatievergaring bij de beoordeling van een door een student aangevraagde voorziening. Volgens [appellant] is het college ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de examencommissie inzage moet kunnen krijgen in de door haar van belang geachte medische bescheiden, ondanks dat in artikel 4.5 van het studentenstatuut is opgenomen dat de beschikbare bescheiden alleen door de studentendecaan worden ingezien. Dit berust volgens [appellant] op een onjuiste uitleg van artikel 7.8 van de OER. Daar komt volgens [appellant] bij dat het studentenstatuut prevaleert bij strijdigheid met de OER. Ook heeft het college volgens [appellant] ondeugdelijk gemotiveerd waarom de examencommissie niet op het advies van de studentendecaan kan afgaan, nu de studentendecaan door het instellingsbestuur als bevoegd orgaan is aangewezen om medische gegevens in te zien. De studentendecaan heeft immers aangegeven dat zij de door [appellant] verzochte voorzieningen noodzakelijk acht.

[appellant] wijst er verder op dat hij het college kan volgen in de constatering dat het niet onredelijk is dat een examencommissie zich er in algemene zin van vergewist dat een ontvangen advies van de studentendecaan zorgvuldig tot stand is gekomen. [appellant] meent echter dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de examencommissie daarvoor inzage moet hebben in zijn medische gegevens, en waarom niet kan worden volstaan met een algemene vraagstelling aan de studentendecaan, zoals door hem geformuleerd.

[appellant] betoogt tot slot dat het college ten onrechte bij zijn oordeel heeft betrokken dat hij niet heeft gesteld en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de examencommissie niet bereid of in staat zou zijn om de gepaste vertrouwelijkheid en objectiviteit te borgen. [appellant] wijst er in dit kader op dat het recht op privacy een grondrecht betreft en dat het delen van medische gegevens met de examencommissie simpelweg niet van een student mag worden verwacht. Dit geldt volgens [appellant] te meer nu het studentenstatuut de studentendecaan exclusief aanwijst als het enige orgaan dat de medische gegevens mag inzien.

Beoordeling van het beroep

5.       Artikel 7.8 van de OER luidt:

" 1. Een schriftelijk verzoek om aanpassing van de opleiding of de tentamens of om speciale faciliteiten, op grond van een (blijvende of tijdelijke) functiebeperking, dient door de desbetreffende student zo mogelijk twaalf weken, doch uiterlijk vijf weken voordat de student zal deelnemen aan het onderwijs, de tentamens te worden ingediend bij ESA.

2.  Het verzoek gaat vergezeld van bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek. Daaronder wordt in ieder geval begrepen een recente verklaring van een arts of een psycholoog of een orthopedagoog van een BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg), NIP-(Nederlands Instituut van Psychologen), of NVO- (Nederlandse Verenigingen van Pedagogen en Onderwijskundig en) geregistreerd testbureau. Zo mogelijk geeft deze verklaring een schatting van de mate en de duur van de functiebeperking.

3. ESA stuurt het verzoek van de student samen met het advies van de studentendecaan aan het faculteitsbestuur voor zover het verzoek betrekking heeft op faciliteiten. In geval het verzoek betrekking heeft op het verlenen van aanpassingen ten behoeve van het afleggen van tentamens stuurt ESA het verzoek van de student samen met het advies van de studentendecaan aan de examencommissie.

4. Het besluit omtrent aanpassingen dan wel het verlenen van faciliteiten wordt binnen twintig werkdagen na ontvangst van het verzoek genomen door het faculteitsbestuur respectievelijk de examencommissie. Het faculteitsbestuur draagt daarbij zorg voor de kwaliteit en het niveau van het onderwijs dan wel de tentamens.

5.  De eventuele aanpassing is zoveel mogelijk afgestemd op de individuele functiebeperking. De te verlenen faciliteiten kunnen bestaan uit een op de individuele situatie afgestemde vorm of duur van het onderwijs en/of de tentamens of het ter beschikking stellen van praktische hulpmiddelen."

Artikel 4.5 van het Studentenstatuut luidt:

" Studenten kunnen belemmeringen ervaren tijdens hun studie door bijv. fysieke beperkingen, psychische klachten, chronische ziekte, zwangerschap/ jong ouderschap, mantelzorg of gendertransitie. Deze studenten kunnen tijdelijk of structureel minder tijd en energie aan de opleiding besteden dan de gemiddelde student. Het kan ook zijn dat deze studenten meer tijd en energie aan de opleiding moeten besteden dan de gemiddelde student. De TU/e biedt voorzieningen die het mogelijk maken dat deze studenten redelijkerwijs aan het onderwijs en de tentamens deel kunnen nemen.

Hiervoor kan de student een verzoek voor voorzieningen indienen, zo mogelijk drie maanden voordat de student zal deelnemen aan het onderwijs, tentamens of praktische oefeningen. Indien een student gebruik wil maken van voorzieningen, dan gebeurt dit doorgaans via de studentendecaan. De studentendecaan dient namens de student een verzoek voor een speciale voorziening in bij de examencommissie. Dit verzoek dient vergezeld te gaan van de bescheiden die redelijkerwijze nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek. Daaronder wordt in ieder geval begrepen een recente verklaring van een medicus of een psycholoog of van een BIG-, NIP-, of NVO-geregistreerd testbureau. De door de student beschikbaar gestelde bescheiden worden enkel ingezien door de studentendecaan.

5.1.    Ingevolge artikel 7.8, vierde lid, van de OER wordt het besluit over aanpassingen genomen door het faculteitsbestuur of de examencommissie. Verzoeken moeten volgens het eerste en tweede lid worden ingediend bij de ESA en moeten vergezeld gaan van de bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek. Ingevolge het derde lid stuurt de ESA het verzoek vervolgens samen met het advies van de studentendecaan aan de examencommissie. De Afdeling stelt vast dat in het artikel niet is opgenomen dat de bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek ook aan de examencommissie worden doorgestuurd. Dit staat wel in artikel 4.5 van het studentenstatuut, waarin ook is geregeld dat de verzoeken om aanpassingen doorgaans via de studentendecaan lopen en dat de door de student beschikbaar gestelde bescheiden alleen worden ingezien door de studentendecaan. De Afdeling ziet zich gelet hierop voor de vraag gesteld of de examencommissie van de studentendecaan kan verlangen dat hij de door de student bij hem aangeleverde medische bescheiden deelt met de examencommissie, en zo ja, hoe ver die informatievergaring dan mag gaan, dan wel of zij van de student zelf mag verlangen die informatie te verschaffen.

5.2.    Uit artikel 7.8, vierde lid, van de OER volgt dat in dit geval de bevoegdheid om al dan niet aan een student een voorziening toe te kennen exclusief toekomt aan de examencommissie. Dat betekent dat de examencommissie een eigen afweging moet (kunnen) maken en dat de examencommissie gemotiveerd voorbij kan gaan aan het advies van de studentendecaan. Vergelijk de uitspraak van het CBHO van 28 oktober 2019, met kenmerk CBHO 2019/096. Dat de examencommissie in staat moet worden gesteld een eigen afweging te maken in het kader van deze bevoegdheid, betekent naar het oordeel van de Afdeling ook dat zij de beschikking moet hebben over de bescheiden die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek van een student. Dit betekent dat de studentendecaan de examencommissie desgevraagd moet informeren over zaken die de examencommissie redelijkerwijs nodig heeft om tot een besluit te komen. De studentendecaan heeft daarvoor wel toestemming van de student nodig. Wanneer de studentendecaan die toestemming van de student niet heeft, mag de examencommissie van de student verlangen dat deze de examencommissie hierover zelf informeert. Als de examencommissie niet beschikt over de noodzakelijke bescheiden, loopt de student het risico dat de examencommissie niet tot een volledige beoordeling kan komen en het verzoek afwijst of toewijst op een andere wijze dan de student voor ogen staat of de studentendecaan adviseert.

5.3.    Dat in artikel 4.5 van het studentenstatuut staat dat de door de student beschikbaar gestelde bescheiden enkel worden ingezien door de studentendecaan maakt dit niet anders. In de zinnen daarvoor staat immers dat de studentendecaan namens de student een verzoek voor een speciale voorziening bij de examencommissie indient en dat dit verzoek vergezeld dient te gaan van de bescheiden die redelijkerwijze nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek. Onder die bescheiden wordt in ieder geval begrepen een recente verklaring van een medicus of een psycholoog of van een BIG-, NIP-, of NVO-geregistreerd testbureau. De in het studentenstatuut opgenomen zin dat de door de student beschikbaar gestelde bescheiden enkel worden ingezien door de studentendecaan beoogt vast te leggen dat de studentendecaan deze gegevens niet zonder toestemming van de student met derden mag delen, maar staat er niet aan in de weg dat de examencommissie de voor het nemen van haar beslissing noodzakelijke gegevens van de studentendecaan of de student mag vragen.

5.4.    In dit geval heeft [appellant] de studentendecaan geen toestemming gegeven de relevante medische bescheiden met de examencommissie te delen en heeft [appellant] deze bescheiden zelf ook niet gedeeld met de examencommissie. Hij betoogt dat het delen van medische bescheiden met de examencommissie, al dan niet via de studentendecaan, simpelweg niet van hem mag worden verwacht, gelet op het recht op privacy. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] niet en wijst in dit kader op artikel 7.8, eerste en tweede lid van de OER, waaruit volgt dat het aan de verzoeker van een voorziening is om feiten en omstandigheden aan te dragen die toekenning van een voorziening noodzakelijk maken en om dit ook te onderbouwen. Anders dan [appellant] betoogt volstaat daartoe niet de verwijzing naar het - in dit geval - positieve advies van de studentendecaan. Als gezegd kan de examencommissie van een dergelijk advies gemotiveerd afwijken, indien zij daartoe in de onderbouwing en de beschikbare gegevens aanleiding ziet. De verplichting het verzoek te onderbouwen strekt, juist vanwege de waarborging van de privacy van de student, niet verder dan de informatie die redelijkerwijs nodig is ter beoordeling van het verzoek.

5.5.    Van het onbeperkt moeten delen van medische bescheiden of informatie is geen sprake. In dit geval heeft de examencommissie verzocht om de volgende informatie: de naam van de deskundige die de verklaring ten behoeve van het verzoek van appellant heeft opgesteld en de naam van de organisatie waar deze deskundige werkzaam is (BIG-, NIP-, NVO- geregistreerd testbureau), een medische verklaring van die deskundige met een tekst waaruit blijkt dat er een verband is tussen de functiebeperking en de gevraagde voorzieningen, met name dat het maken van meerdere elektronische/digitale deeltentamens met lage inzet problematischer is dan een enkele schriftelijke eindtoets, zo mogelijk met een schatting van de mate en de duur van de functiebeperking. De Afdeling is van oordeel dat deze informatie niet verder strekt dan redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van het verzoek van [appellant]. De Afdeling wijst erop dat [appellant] ervoor kan kiezen de medische bescheiden niet te delen met de examencommissie, net zoals hij ervoor kan kiezen de studentendecaan geen toestemming te geven om de medische bescheiden met de examencommissie te delen. Zoals overwogen aan het slot van 5.2, kan dit wel tot gevolg hebben dat het verzoek wordt afgewezen of niet volledig wordt toegewezen.

De Afdeling volgt het college in het standpunt dat de examencommissie zonder de genoemde relevante medische bescheiden niet in staat was de verzoeken tot verruiming van de aan [appellant] toegekende tentamenfaciliteiten te beoordelen, en dat de examencommissie in de beschikbare gegevens geen aanleiding heeft hoeven zien om meer voorzieningen toe te wijzen dan zij heeft gedaan.

5.6.    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van onzorgvuldige of ondeugdelijk gemotiveerde besluiten van de examencommissie, dan wel van ander niet adequaat optreden van de examencommissie. Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond;

Aldus vastgesteld door mr. EJ. Daalder, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Mercelina
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023

938